Overdrachtsbelasting over verkrijging natuurbegraafplaats

Geen vrijstelling van overdrachtsbelasting over de verkrijging van een natuurbegraafplaats. De vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel s, van de Wet belastingen van rechtsverkeer is niet van toepassing, omdat in dit geval de inrichting en het beheer van het perceel als (natuur)begraafplaats prevaleert boven de inrichting en het beheer van het perceel als natuurgrond. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is verworpen.



Datum uitspraak: 25-09-2012
Datum publicatie: 29-10-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Overdrachtsbelasting Geen vrijstelling van overdrachtsbelasting over de verkrijging van een natuurbegraafplaats. De vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel s, van de Wet belastingen van rechtsverkeer is niet van toepassing, omdat in dit geval de inrichting en het beheer van het perceel als (natuur)begraafplaats prevaleert boven de inrichting en het beheer van het perceel als natuurgrond. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is verworpen.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamerProcedurenummer: AWB 12/582Uitspraakdatum: 25 september 2012Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 30 december 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting (aanslagnummer [nummer]).

Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, in de persoon van haar aandeelhouder [aandeelhouder], vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Juridisch adviesbureau [juridisch adviesbureau], en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1. Belanghebbende heeft bij notariële akte van 4 december 2009 de eigendom verkregen van een perceel natuurterrein [het perceel] (hierna; het perceel), groot 1.70.70 ha. De koopsom bedroeg € 128.025. Voor de heffing van overdrachtsbelasting is in de akte een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel s, van de Wet belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV). De inspecteur heeft de vrijstelling niet verleend en een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 7.681, zijnde 6% van € 128.025.

2.2.Het perceel wordt door belanghebbende gebruikt overeenkomstig de bij de verkrijging heersende bestemming als begraafplaats. De begraafplaats is ingericht als een natuurbegraafplaats. Het perceel is een bos. Op het perceel worden percelen als graf ter beschikking gesteld om overledenen te begraven. Op de graven worden herkenningstekens aangebracht met naam en geboorte-en overlijdensdatum van de overledene. Graven worden uitgeven voor termijnen tussen 10 en 100 jaar. Het is niet toegestaan planten, die niet van nature in het bos voorkomen, bij een graf te plaatsen. De inrichting en het beheer van het perceel zijn afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van het bos.

2.3.Partijen houdt verdeeld de vraag of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel s, van de Wet BRV op de verkrijging van het perceel van toepassing kan worden verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

2.4.Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en letter s, van de Wet BRV is van overdrachtsbelasting vrijgesteld de verkrijging van natuurgrond waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel duurzaam zijn afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap. De belasting die door toepassing van deze bepaling niet is geheven, is alsnog verschuldigd indien binnen tien jaren na de verkrijging niet langer sprake is van natuurgrond.

2.5.Wat onder natuurgrond wordt verstaan, is aangegeven in artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit Wet BRV. Het betreft – voor zover hier van belang – grond bezet met houtopstanden en natuurterreinen als bedoeld in art. 1, eerste lid, onderdelen b en d, en tweede lid, Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet.

2.6.Belanghebbende wenst toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel s, van de Wet BRV. Daarmee ligt bij haar de last aannemelijk te maken dat zij recht heeft op toepassing van de vrijstelling. Niet in geschil is dat het perceel een bos is en daarmee natuurgrond artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit Wet BRV. Evenmin is in geschil dat het bos door belanghebbende wordt onderhouden voor het behoud en de ontwikkeling daarvan. De vraag is of dat voldoende is om aannemelijk te achten dat de inrichting en het beheer van het perceel geheel of nagenoeg geheel duurzaam zijn afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap. Naar het oordeel van de rechtbank prevaleert in dit geval de inrichting en het beheer van het perceel als (natuur)begraafplaats boven de inrichting en het beheer van het perceel als natuurgrond. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat bij de entree van het perceel duidelijk is aangegeven dat een (natuur)begraafplaats wordt betreden. Naast het wandelpad ligt voor elk graf een steen met daarop de naam van de overledene. Deze steen wijst in de richting waar het graf gelegen is. Op de graven zijn herkenningstekens aangebracht met naam en geboorte-en overlijdensdatum van de overledene. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat er op elk graf een blijvend herkenningsteken wordt geplaatst, omdat nabestaanden geen onherkenbaar graf willen dat niet meer door hen kan worden bezocht. Een aantal open plekken in het bos is gereserveerd als graf en aldus ook gemarkeerd met een bordje. Dit alles maakt dat het bos de indruk geeft van een begraafplaats gelegen in een natuurlijke omgeving en niet van een natuurgebied waarin ook enkele graven zijn gelegen.

2.7.Voorts doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Bij de aankoop van natuurbegraafplaats [natuurbegraafplaats X], gelegen in de omgeving Arnhem/Ede, en bij de aankoop van natuurbegraafplaats [natuurbegraafplaats Y] heeft de bevoegde inspecteur toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter s, van de Wet BRV goedgekeurd, aldus belanghebbende.

2.8.Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien a. de inspecteur een begunstigend beleid voert, b. ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of c. de inspecteur een meerderheid van met belanghebbende vergelijkbare gevallen door een fout gunstiger heeft behandeld dan belanghebbende zelf (de zogenoemde meerderheidsregel).

2.9.Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat in de door haar aangevoerde gevallen sprake is geweest van begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging. Resteert de vraag of een juiste wetstoepassing in de meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen achterwege is gebleven. De rechtbank overweegt hierbij dat ter zitting is komen vast te staan dat de inspecteur, onder wiens competentie de natuurbegraafplaats [natuurbegraafplaats X] valt, nog geen standpunt heeft ingenomen over de geclaimde vrijstelling. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat in [natuurbegraafplaats X] geen herkenningstekens op de graven staan maar de graven terug te vinden zijn via GPS-coördinaten. Belanghebbende heeft dat bevestigd en toegevoegd dat mensen eraan hechten dat de graven wel persoonlijk worden gemarkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het wel of niet markeren van de graven met andere gedenktekens dan natuurhout of een zwerfkei wel van belang bij de vraag of sprake is van gelijke gevallen en kan het heel goed zijn dat bij [natuurbegraafplaats X] de bosfunctie wel de graffunctie overheerst. Er is dan geen sprake van gelijke gevallen. Ten aanzien van natuurbegraafplaats [natuurbegraafplaats Y] heeft de inspecteur gesteld dat in de akte van levering niet was vermeld dat het de verkrijging van een natuurbegraafplaats betrof, waardoor dit niet door de bevoegde inspecteur is onderkend. Dat neemt niet weg dat de inspecteur ook daar kan naheffen. Dit is dan echter het enige vergelijkbare geval. Van schending van de meerderheidsregel is dan geen sprake.

2.9.Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

De griffier,  De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 5 oktober 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

LJN: BY1479, Rechtbank Breda , 12/582




Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op