Belastingplicht vennootschapsbelasting (VPB)

De belastingplicht voor de vennootschapsbelasting (VPB) is geregeld in de artikelen 1 tot en met 6a van hoofstuk I van de Wet Vpb 1969. Deze pagina gaat uitgebreid in wie de verschillende belastingplichtigen zijn voor de VPB en wie er zijn vrijgesteld.

Belastingplicht vennootschapsbelasting

Vennootschapsbelasting wordt op grond van art. 1 Wet Vpb geheven van:

  • Binnenlandse belastingplichtigen (art. 2 Wet Vpb)
  • Buitenlandse belastingplichtigen (art. 3 Wet Vpb)




Binnenlandse belastingplichtigen

Binnenlandse belastingplichtigen zijn in Nederland gevestigde:

  • NV’s, BV’s, open cv’s en andere kapitaalvennootschappen
  • Coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag
  • Onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen die op onderlinge grondslag als verzekeraar of bank optreden
  • Verenigingen en stichtingen die als volkshuisvestingsinstelling zijn toegelaten
  • Overige verenigingen, stichtingen en publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover zij een onderneming drijven 
  • fondsen voor gemene rekening
  • Bepaalde ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen

Buitenlandse belastingplichtigen

Buitenlandse belastingplichtigen zijn niet in Nederland gevestigde:

  • Verenigingen en andere rechtspersonen
  • Open cv’s en andere vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid met een in aandelen verdeeld kapitaal
  • Doelvermogens
  • Op Aruba, Curacao of Sint Maarten gevestigde lichamen die een onderneming drijven met behulp van een vaste inrichting/vertegenwoordiger op de BES eilanden

Vestigingsplaats

De binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen onderscheiden zich tot elkaar met betrekking tot hun vestigingsplaats, wel of niet in Nederland. Hoe bepaal je die vestigingsplaats?

De hoofdregel wordt gegeven in art. 4, lid 1 AWR. Waar een lichaam gevestigd is, wordt naar omstandigheden beoordeeld. De plaats waar de feitelijke leiding van het lichaam huisvest is hierbij van doorslaggevend belang.

De Wet Vpb bevat hierop echter nog een aanvulling door in art. 2, lid 4 te bepalen dat als de oprichting van een lichaam naar Nederlands recht heeft plaatsgevonden, het lichaam steeds geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd (=nationaliteitsbeginsel). Voor verreweg de meeste lichamen zijn de omstandigheden hiermee van ondergeschikt belang.

Je kunt je voorstellen dat wanneer andere landen soortgelijke wetgeving hebben, het zich kan voordoen dat lichamen een dubbele vestigingsplaats hebben. Om dubbele belastingheffing te voorkomen, zijn daarvoor belastingverdragen gesloten met een groot aantal landen. Eenzijdig kent Nederland ook nog een besluit ter voorkoming van dubbele belasting.