Bank: vertrouwensbreuk met cliënt

Bank: vertrouwensbreuk met cliënt




Datum uitspraak: 11-05-2012
Datum publicatie: 16-05-2012
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Uitgangspunt is dat de bank, wanneer zij het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat haar dienstverlening wordt misbruikt, sprake is van een vertrouwensbreuk met een cliënt, of indien de bank beargumenteerd van mening is dat de voortzetting van de dienstverlening tot onacceptabele risico’s leidt, bevoegd is de relatie met die cliënt op te zeggen. Dit volgt onder meer uit de Algemene Bankvoorwaarden en uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Die bevoegdheid is echter niet onbegrensd. Immers dient de bank rekening te houden met haar zorgplicht die zij heeft jegens haar relaties. Banken hebben, nu zij bij uitsluiting het betalingsverkeer verzorgen, een belangrijke publieke rol en een bijzondere positie, hetgeen een bepaalde verantwoordelijkheid met zich brengt jegens cliënten. Bij een opzegging dient een bank een zorgvuldige afweging te maken van de wederzijdse belangen en dient de bank te toetsen of de opzegging de toets van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW kan doorstaan, zowel ten aanzien van de opzegging als de wijze van opzegging. Bij de bevoegdheid tot opzegging moet worden beoordeeld of de reden voor de opzegging voldoende zwaarwegend is in verhouding tot het belang van de cliënt bij de voortzetting van de relatie. Het belang om te kunnen beschikken over een bankrekening moet daarbij als het in beginsel meest zwaarwegende belang worden gezien. Immers is het voor rechts- en natuurlijke personen voor hun voortbestaan van eminent belang dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Het is aan de bank om gemotiveerd aan te tonen op welke gronden dit zwaarwegende belang dient te wijken voor het integriteitsbelang van de bank. Ten aanzien van de wijze van opzegging dient te worden beoordeeld of de reden van opzegging op deugdelijke wijze aan de cliënt is meegedeeld en of de bank een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen.
Vindplaats(en): NJF 2012, 272
Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAMSector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 399663 / KG ZA 12-283

Vonnis in kort geding van 11 mei 2012

in de zaak van

1.  de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
2.  de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
beide gevestigd te [plaatsnaam],
eiseressen,
advocaat mr. A. Quispel,

tegen

de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK RIDDERKERK MIDDEN-IJSSELMONDE U.A.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Muller.

Partijen zullen hierna [eiseressen] en de bank genoemd worden.

De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding d.d. 18 april 2012 met producties
– het herstelexploot d.d. 25 april 2012
– de brief d.d. 25 april 2012 zijdens [eiseressen] met productie
– de brief d.d. 25 april 2012 zijdens de bank met producties
– de brief d.d. 26 april 2012 zijdens de bank met productie
– de mondelinge behandeling d.d. 1 mei 2012
– de pleitnota van mr. Quispel
– de pleitnota van mr. Muller.

Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten
[eiseressen] hield bij de bank twee “Rabo ondernemerspakketten”, twee “elektronische distributie van bankdiensten”, twee “Rabo bedrijfsspaarrekeningen” en een “ZekerVanJeZaak verzekering”. De bankrekeningen vertoonden een positief saldo.

Op 1 maart 2012 heeft op initiatief van de bank een bespreking met [eiseressen] in [plaatsnaam] plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking is beëindiging van de relatie aan de orde gekomen.

Bij brief d.d. 5 maart 2012 heeft de heer [X] namens de bank aan [eiseressen] – voor zover van belang – het volgende geschreven:

“Op 1 maart 2012 heb ik samen met de heer [Y] van Rabobank Nederland een gesprek met u gehad. In deze brief leg ik de gemaakte afspraken met u vast.

De relatie tussen Rabobank Ridderkerk Midden-IJsselmonde met uw bedrijven [eiseres 1] en [eiseres 2], wordt beëindigd. Indien noodzakelijk verwijzen wij hierbij naar de algemene bankvoorwaarden van de bank.”

Bij brief d.d. 4 april 2012 heeft de bank aan de advocaat van [eiseressen] – voor zover van belang – het volgende geschreven:

“De bank heeft kennis genomen van de inhoud van uw brief d.d. 12 maart 2012, waarin u de bank namens [eiseres 1] en [eiseres 2] (hierna te noemen: “uw cliënten”) verzoekt te motiveren waarom de bancaire relatie met uw cliënten per 1 april 2012 is beëindigd.

Op 1 maart 2012 heeft de bank te [plaatsnaam] een gesprek gehad met de heer [Z], zijnde de directeur/groot aandeelhouder van uw cliënten. Namens de bank was onder meer de heer [Y] van het Directoraat Toezicht van Rabobank Nederland bij het gesprek aanwezig. Tijdens deze bespreking hebben partijen hun standpunten over en weer uiteengezet en in goed overleg afspraken gemaakt over de beëindiging van de bancaire relatie. In dit gesprek werd aan uw cliënten duidelijk meegedeeld wat de motivering van de bank is om de bancaire relatie te beëindigen.

Op grond van deze afspraken met uw cliënten komt de inhoud van uw brief van 12 maart 2012 derhalve als een verrassing voor de bank.

De bank deelt uw cliënten in ieder geval mede dat zij niet bereid is de relatie met uw cliënten te continueren. Zij zal hierna de besproken gronden om tot beëindiging van de bancaire relatie over te gaan nogmaals uiteenzetten. De bank verwijst daarnaast naar de inhoud van haar diverse (van toepassing zijnde) algemene voorwaarden.

De bank heeft moeten constateren dat er veelvuldig wijzigingen hebben plaatsgevonden in de structuur van de vennootschappen alsmede van bestuurders en aandeelhouders, zonder dat de bank hierin (op voorhand) is gekend.

Daarnaast heeft de bank moeten constateren, dat er sprake was/is van oncontroleerbare geldstromen op de rekeningen, aangehouden door uw cliënten bij de bank. Op de rekeningen vonden veelvuldig contante stortingen en kasrondjes plaats. De herkomst van de contante stortingen, welke door de bank worden aangemerkt als ongebruikelijk, is voor de bank niet te herleiden. Uw cliënten hebben de bank desgevraagd ook niet van een de bank conveniërende verklaring kunnen voorzien. Voor de bank is bijvoorbeeld niet duidelijk of uw cliënten de bedrijfsactiviteiten voor eigen rekening en verantwoording uitoefenen of dat uw cliënten slechts als tussenschakels of stromannen fungeren.

In verband met de hiervoor genoemde kwesties heeft de bank zich beraden over haar bancaire relatie met uw cliënten. Daarbij heeft de bank vastgesteld dat er sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk. Het verder voortzetten van de bancaire dienstverlening was en is voor de bank dan ook onacceptabel. De bank wenst overigens op geen enkele wijze (nader) betrokken te worden bij – niet integere – activiteiten, die het aanzien van de bank schaden en een gevaar opleveren voor de integriteit van de bank.

De door uw cliënten aangehouden rekeningen bij de bank zijn conform de gemaakte afspraken reeds opgeheven. Het eventuele creditsaldi is – zonder rente vergoeding – geparkeerd op de tussenrekening van de bank. Graag verneemt de bank zo spoedig mogelijk van u, dan wel uw cliënten, naar welke rekening(en) de gelden dienen te worden overgeboekt.”

Het geschil

[eiseressen] vordert – samengevat – de bank te gelasten om op straffe van een dwangsom de relatie met [eiseressen] ter zake van de onder 2.1. genoemde producten te herstellen en gehandhaafd te houden, met veroordeling van de bank in de kosten van dit geding.

De bank voert verweer.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
Het spoedeisend belang is, zoals ter zitting door [eiseressen] betoogd, gelegen in de kans dat [eiseressen], ook wanneer haar naam niet wordt opgenomen in het incidentenwaarschuwingssysteem (EVA) van de financiële instellingen, aan huidige en toekomstige bankrelaties zal moeten uitleggen waarom de bank de bancaire relatie met [eiseressen] heeft opgezegd, hetgeen van invloed is op de totstandkoming of instandhouding van die relaties.

Kern van het geschil is de vraag of de bank de bancaire relatie met [eiseressen] heeft mogen opzeggen.

Dat partijen bij het gesprek van 1 maart 2012 zouden zijn overeengekomen om de relatie te beëindigen, zoals primair aangevoerd door de bank, is niet aannemelijk geworden. Tegen de achtergrond van de betwisting door [eiseressen], heeft de bank onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het voorshands oordeel zouden leiden dat [eiseressen] tijdens voornoemd gesprek heeft ingestemd met beëindiging van de bancaire relatie.

Volgens de bank mocht zij de relatie met [eiseressen] opzeggen, omdat [eiseressen] als stroman optreedt voor [Q], een (voormalige) relatie van de bank, die in het kader van een Customer Due Dilligence (hierna: CDD) onderzoek van de bank de status “onacceptabel” heeft gekregen. Voor de bank staat vast dat [Q] zijn activiteiten via J&F Auto’s (hierna: J&F) heeft verplaatst van [W] naar [eiseres 1] (hierna: [eiseres 1]). J&F staat negatief in de publiciteit bij de media. De bank doet in dit kader (subsidiair) een beroep op de artikelen 3 en 35 van de “Algemene Bankvoorwaarden” en op de artikelen 8 sub b, 27 en 35 lid 3 sub a van de “Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2010” en (meer subsidiair) op artikel 5 lid 1, jo artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft).

[eiseressen] betwist dat zij als stroman optreedt voor [Q]. [eiseressen] stelt dat zij een nette autohandel is in [plaatsnaam] en dat er absoluut geen oneigenlijke handelingen plaatsvinden. De administratie van [eiseressen] is volstrekt transparant en kan zo nodig worden opengelegd. Dat J&F negatieve aandacht van de bank en de media heeft, is [eiseressen] niet bekend.
[eiseressen] erkent dat [Q] indirect via [A] 50% van de aandelen in [eiseres 1] en 50% in J&F in handen heeft en dat [eiseres 2] de andere 50% van de aandelen in laatste twee genoemde vennootschappen bezit. [eiseres 1] heeft auto’s van J&F in consignatie. Als [eiseres 1] een auto verkoopt, rekent zij af met de klant. De meeste transacties lopen per bank, een klein deel van de klanten betaalt contant. In het geval van contante betalingen worden de ontvangen betalingen meteen afgestort. Er is nooit sprake van zwarte betalingen. Vervolgens krijgt [eiseres 1] van J&F een factuur die zij per bank aan J&F betaalt.

Uitgangspunt is dat de bank, wanneer zij het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat haar dienstverlening wordt misbruikt, sprake is van een vertrouwensbreuk met een cliënt, of indien de bank beargumenteerd van mening is dat de voortzetting van de dienstverlening tot onacceptabele risico’s leidt, bevoegd is de relatie met die cliënt op te zeggen. Dit volgt onder meer uit de artikelen 2, 3, 7 en 35 van de Algemene Bankvoorwaarden, de artikelen 8 sub b, 27 en 35 lid 3 sub a van de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2010 en uit artikel 5 lid 1 jo. artikel 3 Wwft. Die bevoegdheid is echter niet onbegrensd. Immers dient de bank rekening te houden met haar zorgplicht die zij heeft jegens haar relaties. Banken hebben, nu zij bij uitsluiting het betalingsverkeer verzorgen, een belangrijke publieke rol en een bijzondere positie, hetgeen een bepaalde verantwoordelijkheid met zich brengt jegens cliënten. Bij een opzegging dient een bank een zorgvuldige afweging te maken van de wederzijdse belangen en dient de bank te toetsen of de opzegging de toets van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW kan doorstaan, zowel ten aanzien van de opzegging als de wijze van opzegging. Bij de bevoegdheid tot opzegging moet worden beoordeeld of de reden voor de opzegging voldoende zwaarwegend is in verhouding tot het belang van de cliënt bij de voortzetting van de relatie. Het belang om te kunnen beschikken over een bankrekening moet daarbij als het in beginsel meest zwaarwegende belang worden gezien. Immers is het voor rechts- en natuurlijke personen voor hun voortbestaan van eminent belang dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Het is aan de bank om gemotiveerd aan te tonen op welke gronden dit zwaarwegende belang dient te wijken voor het integriteitsbelang van de bank.
Ten aanzien van de wijze van opzegging dient te worden beoordeeld of de reden van opzegging op deugdelijke wijze aan de cliënt is meegedeeld en of de bank een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands en op dit moment onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiseressen] optreedt als stroman van [Q] en in het verlengde daarvan dat [eiseressen] een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bankbedrijf. De voorzieningenrechter passeert de stellingen van de bank dat J&F negatief in de publiciteit staat en [Q] de status “onacceptabel” heeft, nu de bank deze stellingen niet heeft onderbouwd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de risico’s waartegen de CDD-regelgeving bescherming beoogt te bieden, zich in de concrete omstandigheden van dit geval daadwerkelijk voordoen in relatie tot [eiseressen].
Mede gelet op de plausibele uitleg die [eiseressen] heeft gegeven aan de aard en de achtergrond van de mutaties die hebben plaatsgevonden op de bankrekening van [eiseres 1] en het aanbod om de betreffende administratie open te leggen, blijkt uit de door de bank overgelegde afschiften van de bankafschriften van [eiseres 1] voorshands niet dat sprake is van ongebruikelijk contant betalingsverkeer en derhalve van een concreet of reëel integriteitsrisico. Voor zover de bank heeft willen aanvoeren dat sprake is van ondoorzichtige aandelentransacties is daar evenmin van gebleken. [eiseressen] heeft de onderlinge (indirecte) deelname van [Q] en [Z] in de vennootschappen J&F en [eiseres 1] en de samenwerking op consignatiebasis inzichtelijk gemaakt. Het enkele feit dat wijzigingen in het aandeelhouderschap niet zijn gemeld, rechtvaardigt niet de conclusie dat reeds daarom opzegging gerechtvaardigd was. Daar komt bij dat [eiseressen] bij de bank uitsluitend bankiert op creditbasis. Dat maakt duidelijk dat niet aangenomen kan worden dat de bank de activiteiten van [eiseressen] financieel ondersteunt. In die zin is er dan ook niet aanstonds gebleken van een integriteitsrisico in verband met betrokkenheid van de bank bij de activiteiten van [eiseressen].

Op basis van het thans voorhanden zijnde feitenmateriaal is kwestieus of de bank voldoende grond had om de bankrelatie met [eiseressen] te beëindigen. Nader feitenonderzoek zou hieromtrent meer duidelijkheid dienen te brengen. Desgevraagd is zijdens [eiseressen] ter zitting verklaard dat [eiseressen] beschikt over de relatie met een andere bank, waardoor haar reguliere bedrijfsvoering doorgang kan vinden. Nu [eiseressen] door de opzegging van de bank niet verstoken is van een bankrelatie, ontbreekt voldoende belang van [eiseressen] om thans in kort geding, waarin naar haar aard geen plaats is voor bewijsvoering, bijvoorbeeld door openleggen van de administratie van [eiseres 1], de vordering van [eiseressen] bij wijze van voorlopige voorziening toewijsbaar te doen zijn. De vordering van [eiseressen] zal dan ook om die reden worden afgewezen.

[eiseressen] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
– griffierecht  €   575,00
– salaris advocaat  816,00
Totaal  €   1.391,00

De beslissing
De voorzieningenrechter

wijst de vorderingen af,

veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.391,00,

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. V. Bouchla, griffier.

Uitgesproken in het openbaar.
615/676

Bron: LJN: BW6025, Rechtbank Rotterdam , 399663 / KG ZA 12-283



Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie