Op notarisnota vermelde BTW is verschuldigd

BTW op notarisnota te hoog

Geconstateerd wordt dat op de nota van de notaris verschuldigde BTW tot een te hoog bedrag is opgenomen. Het verschil tussen het op de nota aan BTW vermelde bedrag ad € 474.200,33 en het berekende bedrag ad € 70.626 aan BTW, zijnde € 403.574, was niet verschuldigd en is derhalve ten onrechte op de vorenbedoelde nota vermeld. Mitsdien is belanghebbende het vorengenoemde bedrag ad € 403.574 op de voet van artikel 37 van de Wet OB 1968 verschuldigd geworden.

Belastingplichtige

Belanghebbende verdedigt dat de betaling in 1999 van een bedrag van ƒ 5.500.000,- (€ 2.495.791,19) een vooruitbetaling vormt als bedoeld in artikel 13, lid 2 van de Wet OB 1968. De in deze vooruitbetaling begrepen omzetbelasting ad € 371.714, zijnde het (afgeronde) product van 17,5/117,5 x € 2.495.791,19, was in 1999 verschuldigd. Op de onder 2.15 bedoelde nota van 2005 is ten onrechte een bedrag van € 474.200,33 aan omzetbelasting vermeld. Die omzetbelasting is, gelet op de wettekst van artikel 37 van de Wet OB 1968 en de daarop betrekking hebbende wetsgeschiedenis (Tweede Kamer 1967/68, nr 9324, nr 5, blz. 51 en Tweede Kamer 1967/68, nr 9324, nr 6, blz. 67), niet verschuldigd op grond van artikel 37 van de Wet OB 1968. Een bedrag van € 371.714 was – in 1999 – immers op grond van artikel 13, lid 2 van de Wet OB 1968 verschuldigd en is mitsdien – in 2005 – niet verschuldigd op grond van artikel 37 van de Wet OB 1968.

Belastingdienst

De Inspecteur betoogt daartegen – samengevat – het volgende:
a) In 1999 was het onderwerp van de Koopakte onvoldoende bepaald. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de EG (nu: Hof van Justitie van de EU, hierna: HvJ EU) van 21 februari 2006, nr C-419/02, BUPA Hospitals is geen sprake van een vooruitbetaling.
b) Als in 1999 wel sprake was van een vooruitbetaling voor een toekomstige levering dan was in 1999 niet duidelijk dat sprake was van een belaste levering. Ingevolge de hoofdregel dat de leveringen van onroerende zaken vrijgesteld zijn was in 1999 geen omzetbelasting verschuldigd. Partijen hebben zich in 1999 gedragen naar deze hoofdregel.
c) Uit artikel 37 van de Wet OB 1968 volgt, dat de op onder 2.15 bedoelde nota vermelde omzetbelasting is verschuldigd. Zelfs indien het standpunt van belanghebbende, dat in 1999 sprake was van een vooruitbetaling voor een belaste toekomstige levering, juist zou zijn dan was in (maart) 2005 niet € 474.200,33 aan omzetbelasting verschuldigd, zodat zij ook dan het op vorenbedoelde nota te hoge aan omzetbelasting vermelde bedrag op de voet van artikel 37 van de Wet OB 1968 verschuldigd is.

Hof

Het Hof zal vooronderstellenderwijs met belanghebbende aannemen, dat in 1999 sprake was van een vooruitbetaling van ƒ 5.500.000,- (€ 2.495.791,19), waarin begrepen een bedrag aan omzetbelasting van € 371.714, ter zake van een toentertijd toekomstige belaste levering.

Uitgaande van deze vooronderstelling, kan geconstateerd worden dat op de nota de in maart 2005 verschuldigde omzetbelasting tot een te hoog bedrag is opgenomen. De in maart 2005 verschuldigde omzetbelasting bedroeg, het zij herhaald: uitgaande van de bedoelde vooronderstelling,

Koopprijs exclusief omzetbelasting:€ 2.495.791,19Reeds voldaan in 1999:€ 2.495.791,19Af: waarvan omzetbelasting€ 371.714,00Af: netto vooruitbetaling 1999€ 2.124.077,19Nabetaling hoofdsom in 2005:€ 371.714,00In 2005 verschuldigde omzetbelasting:€ 371.714,00 x 19% =€ 70.626

Het verschil tussen het op de nota aan omzetbelasting vermelde bedrag ad € 474.200,33 en het hierboven berekende bedrag ad € 70.626 aan omzetbelasting, zijnde € 403.574, was – uitgaande van de bedoelde vooronderstelling – in maart 2005 ter zake van litigieuze leveringen niet verschuldigd en is derhalve ten onrechte op de vorenbedoelde nota vermeld. Mitsdien is belanghebbende het vorengenoemde bedrag ad € 403.574 op de voet van artikel 37 van de Wet OB 1968 verschuldigd geworden.

Uit het vorenoverwogene volgt, dat de stelling van de Inspecteur doel treft. Immers, indien die laatstbedoelde stellingen juist zouden worden bevonden zou in maart 2005 verschuldigd zijn aan omzetbelasting: € 2.495.791,19 x 19% = € 474.200,33, zodat ook dan de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag zou zijn opgelegd.

Uit al het vorenoverwogene volgt, dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd, daargelaten wat er zij van de door de Rechtbank gebezigde gronden.

Bron: LJN BV1514, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch , 28 oktober 2011, 09/00007

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie