Verstrekken BTW-nummer aan leveranciers leidt tot BTW heffing

Verstrekken BTW-nummer aan leveranciers leidt tot BTW heffing

Belanghebbende (volledig vrijgesteld voor de BTW) koopt in andere EU-landen goederen voor bedragen van in totaal minder dan € 10.000 per jaar. De leveranciers leveren deze goederen met toepassing van het 0%-tarief, omdat belanghebbende aan hen haar BTW-nummer heeft verstrekt. Belanghebbende wordt niettemin in Nederland BTW verschuldigd ter zake van die intracommunautaire verwervingen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Datum uitspraak: 04-04-2012
Datum publicatie: 19-06-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Omzetbelasting, intracommunautaire verwerving. Belanghebbende, die uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht, koopt in andere EU-landen goederen voor bedragen van in totaal minder dan € 10.000 per jaar. De leveranciers leveren deze goederen met toepassing van het 0%-tarief, omdat belanghebbende aan hen haar BTW-nummer heeft verstrekt. Ingevolge artikel 37b van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt belanghebbende, ondanks het bepaalde in artikel 1a, tweede lid, van die wet, niettemin in Nederland omzetbelasting verschuldigd ter zake van die intracommunautaire verwervingen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
 
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/5133

Uitspraakdatum: 4 april 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats],
belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,
de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 1 oktober 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 december 2008 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer]F.01.8501) en de bij gelijktijdige beschikkingen vastgestelde heffingsrente en opgelegde verzuimboete.

Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is een besloten vennootschap die een tandtechnisch laboratorium exploiteert. In die hoedanigheid verricht zij uitsluitend vrijgestelde prestaties in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

2.2. De inspecteur heeft in 2009 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Het boekenonderzoek beperkte zich tot het vaststellen of de aankopen uit andere landen van de Europese Unie in 2007 en 2008 juist en volledig waren aangegeven. De inspecteur heeft op 12 oktober 2009 een rapport van dit boekenonderzoek opgemaakt.

2.3. Uit dat rapport blijkt dat belanghebbende in 2007 en 2008 goederen heeft aangekocht in Duitsland en België. De Duitse en Belgische leveranciers hebben deze goederen aan belanghebbende geleverd met toepassing van het 0%-tarief. Het aankoopbedrag bedroeg in 2007 € 7.658 en in 2008 € 4.194. De goederen betroffen grondstoffen voor tandprothesen en apparatuur benodigd voor het vervaardigen van die prothesen. Nu belanghebbende ter zake van deze verwervingen geen omzetbelasting heeft voldaan, heeft de inspecteur met dagtekening 27 oktober 2009 de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 2.251 aan omzetbelasting. Tevens heeft hij op de voet van artikel 67c van de AWR een verzuimboete opgelegd van 10 percent van het niet-betaalde bedrag. Voorts heeft hij € 141 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.4. Belanghebbende is op 4 november 2009 tegen de naheffingsaanslag in bezwaar gekomen. De inspecteur heeft bij de uitspraken van 1 oktober 2011 belanghebbendes bezwaren ongegrond verklaard.

2.5. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Niet in geschil is dat de levering van de betreffende goederen zelf niet van de belasting is vrijgesteld.

2.6. Belanghebbende stelt dat aan haar de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat zij geen intracommunautaire verwervingen verricht. Daartoe heeft zij gesteld dat zij een vrijgestelde ondernemer is en dat de aankopen de limiet van € 10.000 niet te boven gaan.

2.7.1. Voor zover hier van belang wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet omzetbelasting geheven ter zake van intracommunautaire verwervingen van goederen in Nederland onder bezwarende titel door een als zodanig handelende ondernemer.

2.7.2. Artikel 1a, tweede lid, van de Wet bepaalt dat, voor zover hier van belang, de hiervoor in 2.7.1 vermelde bepaling niet van toepassing is op intracommunautaire verwervingen van goederen door ondernemers die uitsluitend leveringen van goederen of diensten verrichten waarvoor geen recht op aftrek van belasting bestaat, voor zover het totaal van de vergoedingen ter zake van deze verwervingen in het lopende kalenderjaar niet meer bedraagt dan € 10 000.

2.7.3. In artikel 17a, eerste lid, van de Wet is bepaald dat intracommunautaire verwerving van goederen is de verwerving van goederen ingevolge een levering van deze goederen door een als zodanig handelende ondernemer, welke goederen worden verzonden of vervoerd van een lid-staat naar een andere lid-staat.

2.7.4 Ingevolge artikel 37b van de Wet wordt degene die ter zake van de intracommunautaire verwerving van goederen valt onder de toepassing van artikel 1a, tweede lid, niettemin de belasting verschuldigd ter zake van die intracommunautaire verwerving wanneer in de lid-staat waar de goederen worden geleverd, belastingheffing plaatsvindt alsof artikel 1, aanhef en onderdeel b, van toepassing zou zijn.

2.7.5. Bij de invoering van artikel 37b in de Wet is die bepaling als volgt toegelicht:
“Dit artikel bewerkstelligt dat forfaitair belaste landbouwers, volledig vrijgestelde ondernemers en rechtspersonen, andere dan ondernemers die in Nederland ingevolge het bepaalde in artikel 1a, tweede lid, ter zake van hun intracommunautaire verwervingen in beginsel niet in de heffing zijn betrokken, alsnog in de heffing worden betrokken indien degene die de levering verricht vanuit een andere Lid-Staat aldaar ter zake van die levering in de heffing wordt betrokken alsof de afnemer in zijn land een belaste intracommunautaire verwerving verricht. Op deze wijze wordt voorkomen dat genoemde afnemers ter zake van een intracommunautaire transactie in een andere Lid-Staat goederen geleverd krijgen tegen het nultarief terwijl zij daarnaast over de intracommunautaire verwerving in Nederland geen belasting verschuldigd zijn.” (Kamerstukken II, 1992-1993, 22712, nr. 9).

2.8. Vaststaat dat belanghebbende haar BTW-identificatienummer verstrekt heeft aan haar Duitse en Belgische leveranciers, dat deze daarom de goederen met toepassing van het 0%-tarief hebben geleverd en dat belanghebbende in Duitsland en België geen Duitse of Belgische omzetbelasting ter zake van de levering van deze goederen heeft voldaan. Vaststaat ook dat de goederen zijn vervoerd vanuit Duitsland en België naar Nederland. Uitgaande van deze vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat – anders dan belanghebbende heeft aangevoerd – zij deze goederen heeft verworven als intracommunautaire verwervingen in de zin van artikel 17a, eerste lid, van de Wet. Nu de goederen met toepassing van het 0%-tarief zijn geleverd, is belanghebbende ingevolge artikel 37b van de Wet ter zake van die verwervingen de belasting verschuldigd. De hiervoor in 2.5 vermelde vraag moet derhalve bevestigend worden beantwoord.

2.9 Aan het hiervoor in 2.8 gegeven oordeel kan niet afdoen de stelling van belanghebbende dat het de verantwoordelijkheid van de Duitse en Belgische leveranciers was te controleren of zij het BTW-identificatienummer van belanghebbende wel mochten gebruiken, aangezien voor die stelling geen steun is te vinden in de Wet.

2.10. Belanghebbende heeft voorts nog gesteld dat de inspecteur onnodig lang heeft gedaan over het doen van uitspraak op bezwaar en dat dit een andere reden is waarom het beroep gegrond moet worden verklaard. Deze stelling – wat daar ook van zij – kan haar niet baten. Aan het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar heeft de wetgever immers niet het gevolg verbonden dat het bezwaar geacht moet worden gegrond te zijn (HR 2 december 1998, nr. 33 744, BNB 1999/86, onderdeel 3.2).

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding tot een vermindering van de verzuimboete, aangezien belanghebbende – op wiens weg het ligt om feiten en omstandigheden aan te voeren, waaruit kan volgen dat het verzuim haar niet, dan wel slechts in verminderde mate kan worden verweten – daartoe niets heeft aangevoerd.

2.12. In deze zaak is de boete aangekondigd in het rapport van het boekenonderzoek van 12 oktober 2009. Sindsdien zijn tot het moment dat de rechtbank in deze zaak uitspraak doet, ongeveer twee en een half jaar verstreken. Dit levert een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op met ongeveer een half jaar. Nu de boete € 225 beloopt is met deze vaststelling de geconstateerde verdragsschending voldoende gecompenseerd.

2.13. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2012 door mr. J.W.M. Tijnagel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.

De griffier,  de rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 12 april 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

LJN: BW8718, Rechtbank Breda , 4 april 2012, 11/5133

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie