Bestuurdersaansprakelijkheid voor oplopende huurachterstand

Bestuurdersaansprakelijkheid voor oplopende huurachterstand

Bestuurdersaansprakelijkheid voor oplopende huurachterstand waarover is geprocedeerd.

Datum uitspraak: 10-04-2012
Datum publicatie: 12-04-2012
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Bestuurdersaansprakelijkheid voor oplopende huurachterstand waarover is geprocedeerd.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht

Zaaknummer: 200.069.881/01

Rolnummer rechtbank: 345572 / HA ZA 09-2763

arrest van 10 april 2012

inzake

VERDE TRADE PARC B.V.,
gevestigd te Honselersdijk, gemeente Westland,
appellante,
hierna te noemen: Verde,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te ‘s-Gravenhage,

tegen

[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.G.G. Wilgers te Goes.

1. Het geding

Bij exploot van 28 juni 2010 is Verde in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 23 juni 2010. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Verde vijf grieven aangevoerd, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Partijen hebben schriftelijk gepleit. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

2. Beoordeling van het hoger beroep

2.1 De door de rechtbank in het vonnis onder 2.1-2.4 vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof gaat onder meer van die feiten uit.

2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende:
– Verde heeft met ingang van 1 augustus 2003 bedrijfsruimte verhuurd aan Serviceburo voor Internationale Expeditie B.V. (verder: Serviceburo).
– Bij vonnis van te kantonrechter te Delft van 19 maart 2009 is Serviceburo veroordeeld om wegens een huurschuld, € 230.268,47 in hoofdsom aan Verde te betalen. Dat vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
– Serviceburo heeft aan die veroordeling niet voldaan.
– Serviceburo is op 15 september 2009 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 5 april 2011 opgeheven wegens gebrek aan baten.
– [geïntimeerde] is enig bestuurder en aandeelhouder van Serviceburo.

2.3 Verde acht [geïntimeerde] als bestuurder van Serviceburo aansprakelijk voor het onbetaald laten door Serviceburo van haar vorderingen. Verde vordert een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is uit onrechtmatige daad, en vordert kennelijk veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat. Bij inleidende dagvaarding begrootte Serviceburo de desbetreffende vordering op ruim € 300.000,-.

2.4 De rechtbank heeft de vorderingen van Verde afgewezen.

2.5 Blijkens hetgeen Verde bij memorie van grieven (sub 32) en in het schriftelijk pleidooi (sub 12) heeft aangevoerd, is haar vordering met name gebaseerd op de volgende door haar gestelde gedragingen van Serviceburo, waarvoor [geïntimeerde] in haar visie als bestuurder verantwoordelijk en aansprakelijk is:
a. betalingsonwil van Serviceburo;
b. selectieve betaling door Serviceburo;
c. het genieten van het huurgenot door Serviceburo, zonder daarvoor de contractueel verschuldigde huur te betalen, in de wetenschap dat die huur niet voldaan zou kunnen worden, zonder Verde voor dat laatste te waarschuwen, surseance van betaling aan te vragen of aan een huurbeëindigingsregeling mee te werken.

2.6 Grief III – inhoudende dat de procedure moet worden aangehouden zolang onduidelijk is of de curator in het faillissement van Serviceburo [geïntimeerde] zal aanspreken – faalt, aangezien vaststaat dat het faillissement is opgeheven wegens gebrek aan baten en de curator geen procedure tegen [geïntimeerde] is aangevangen.

2.7 Wat betreft grief I overweegt het hof dat bij de bespreking van de andere grieven met de relevante feiten rekening wordt gehouden.

2.8 Omtrent de overige grieven – voor zover zij zelfstandige betekenis hebben – wordt het volgende overwogen.

2.9 Serviceburo heeft gedurende een lange periode de huur niet betaald. In de desbetreffende kantonprocedure heeft Serviceburo zich op het standpunt gesteld dat zij die huur niet (in volle omvang) verschuldigd was en een tegenvordering op Verde had.
Verde legt aan haar vordering onder meer ten grondslag dat Serviceburo en [geïntimeerde] steeds hebben geweten of behoorden te weten dat Serviceburo de huur daadwerkelijk verschuldigd was. [geïntimeerde] bestrijdt dat. In hoger beroep onder verwijzing naar hetgeen zij ook daarover in de eerste instantie heeft aangevoerd en onder aanvoering dat Serviceburo een tegenvordering jegens Verde had.
Uit de overgelegde producties volgt het bewijs van de stelling van Verde niet. Het feit dat Serviceburo in de kantonprocedure grotendeels zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk is gesteld, impliceert niet dat [geïntimeerde] in de periode dat de huur niet werd betaald, wist of behoorde te weten dat die huur – ondanks al hetgeen Serviceburo bij monde van haar advocaat in de kantonprocedure is aangevoerd – (per saldo) daadwerkelijk verschuldigd was.
De stellingen van Verde zijn op dit onderdeel ook overigens vaag. Zo rept zij erover dat “bij Verde Trade Parc steeds de indruk aanwezig is geweest dat de tegenvordering pour besoin de la cause en met name ter vertraging werd opgeworpen en niet zozeer omdat er een serieus gemeende gedachte was dat deze vordering hard was.” (memorie van grieven sub 36). Het aanwezig zijn van een indruk, laat immers nadrukkelijk de mogelijkheid open dat die indruk onjuist is. Verder voert Verde aan dat de kans dat de tegenvorderingen van Serviceburo in de huurprocedure gehonoreerd zouden worden, met name vanwege de op Serviceburo rustende bewijslast, “zeer gering” (memorie van grieven sub 36) was. Ook die stelling houdt niet in dat [geïntimeerde] wist of moet hebben geweten dat die vordering in redelijkheid geen kans van slagen had.
Verde voert verder aan dat de huurovereenkomst een beroep door Serviceburo op verrekening op opschorting in de weg stond. Dat argument kan Verde – los van de vraag of het in de huurprocedure door haar is aangevoerd – niet baten, aangezien [geïntimeerde] heeft mogen menen dat de kantonrechter de conventie en de reconventie tezamen zou behandelen – hetgeen ook is geschied – en ingeval de tegenvordering van Serviceburo zou zijn gehonoreerd, per saldo door Serviceburo niet aan Verde hoefde te worden betaald. In de stellingen van Verde ligt ook niet begrepen dat [geïntimeerde] van dit door Verde aangevoerde juridisch technische aspect op de hoogte was of behoorde te zijn.
Aangezien met betrekking tot de hiervoor besproken stelling, inhoudende dat [geïntimeerde] steeds heeft geweten of behoorde te weten dat Serviceburo – ondanks het verweer en de tegenvordering in de huurprocedure – de huur (per saldo) daadwerkelijk verschuldigd was, ook geen (concreet) bewijsaanbod heeft gedaan, kan van de juistheid van de stelling niet worden uitgegaan.

2.10 Verde legt aan haar vordering ten grondslag dat Serviceburo en [geïntimeerde] er steeds rekening mee hebben moeten houden dat door de rechter geoordeeld zou worden dat Serviceburo de huur en de desbetreffende nevenvorderingen van Verde zou moeten voldoen, zoals uiteindelijk bij het vonnis van 19 maart 2009 is beslist. Verde betoogt, dat [geïntimeerde] het belang van Verde bij voldoening van deze mogelijk uit een vonnis blijkende verplichting tot betaling, op rechtens ontoelaatbare wijze heeft gefrustreerd, door Serviceburo in een situatie te brengen waarin zij niet aan de betaalverplichting kon voldoen.
Het hof overweegt hierover dat – bij het ontbreken van argumenten die tot een andere conclusie voeren – Serviceburo en [geïntimeerde] er inderdaad steeds rekening mee hebben moeten houden dat door de rechter mogelijk geoordeeld zou worden dat Serviceburo de huur en de desbetreffende nevenvorderingen van Verde zou moeten voldoen, zoals bij het vonnis van 19 maart 2009 is geschied.
Dit impliceert evenwel de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] niet. Op de vraag of Serviceburo ten onrechte geen bedragen heeft gereserveerd om ingeval zij in de huurprocedure in het ongelijk gesteld zou worden de huur alsnog te kunnen betalen, en de vraag of Serviceburo Verde had moeten waarschuwen dat zij tot het doen van dergelijke reserveringen niet in staat was, wordt hierna (2.11 respectievelijk 2.14) ingegaan.

2.11 Reeds omdat [geïntimeerde] tot het vonnis van 19 maart 2009 niet wist of behoorde te weten dat de huur – ondanks hetgeen Serviceburo in de kantonprocedure heeft aangevoerd – (per saldo) verschuldigd was, en Verde dus niet gelijk kan worden gesteld met een crediteur met een kenbaar opeisbare vordering, is er voorafgaande aan het vonnis van 19 maart 2009 geen sprake van onrechtmatige betalingsonwil van Serviceburo.
Aangezien Verde aanvoert dat Serviceburo al eind 2004 in grote financiële problemen verkeerde (onder meer memorie van grieven sub 37) en dat Serviceburo sinds 2006 niet meer actief is (memorie van grieven sub 23), is er – bij het ontbreken van stellingen die tot een ander oordeel voeren – bovendien geen reden om aan te nemen dat Serviceburo de huur over de onderhavige periode (memorie van grieven sub 39: vanaf 2006), meer in het bijzonder de periode tussen het vonnis het vonnis van 19 maart 2009 en de faillietverklaring op 15 september 2009, kon betalen, of – in afwachting van een vonnis de huurzaak – financiële middelen daarvoor had kunnen reserveren, of dat in redelijkheid van haar gevergd had kunnen worden dat zij daartoe geld had geleend en dus nieuwe schulden was aangegaan.

2.12 Verde heeft haar stelling dat het – kort gezegd – aan wanbeleid van [geïntimeerde] is te wijten dat Serviceburo in dusdanige financiële problemen is komen te verkeren dat laatstgenoemde sedert 2006 niet meer in staat was de huur te voldoen, onvoldoende onderbouwd. Bovendien ontbreekt een concreet bewijsaanbod op dit onderdeel.

2.13 Een onderbouwing ontbreekt ook aan het verwijt van Verde aan [geïntimeerde] inhoudende – wederom kort gezegd – dat Serviceburo Verde zonder dat daarvoor een grond bestond slechter heeft behandeld dan vergelijkbare andere crediteuren. Ook in dit verband komt betekenis toe aan de omstandigheid dat [geïntimeerde] tot het vonnis van 19 maart 2009 niet wist of behoorde te weten dat de huur – ondanks hetgeen Serviceburo in de kantonprocedure heeft aangevoerd – (per saldo) verschuldigd was, en Verde dus niet gelijk kan worden gesteld met een crediteur met een kenbaar opeisbare vordering. Aan het aanbod van Verde om te bewijzen dat [geïntimeerde] de betaling aan haar heeft achtergesteld aan andere crediteuren van Serviceburo gaat het hof voorbij, aangezien Verde miskent dat “achterstelling” van een verplichting waarvan gemeend kan worden dat die niet opeisbaar is, niet onrechtmatig is.

2.14 Verde voert voorts aan dat [geïntimeerde] aan haar had moeten mededelen dat ingeval Serviceburo veroordeeld zou worden om de huur aan Verde te voldoen, Serviceburo tot een dergelijke betaling niet in staat zou zijn. Na een dergelijke waarschuwing had in de visie van Verde door beëindiging van de huur kunnen worden voorkomen dat de “ongedekte” huurschuld verder opliep. Een dergelijke mededelingsplicht kan in de omstandigheden van het onderhavige geval niet worden aangenomen, omdat voor [geïntimeerde] niet vast stond dat de huur uiteindelijk krachtens een rechterlijke uitspraak zou moeten worden voldaan, Serviceburo in de procedure met betrekking tot het huurgeschil het standpunt heeft ingenomen dat de huur al was beëindigd – waarmee Verde had kunnen instemmen – , het op de weg van de verhuurder die zijn huurvordering in een dergelijke situatie ziet oplopen ligt om zich ervan te vergewissen dat die vordering uiteindelijk zal kunnen worden voldaan, en gesteld noch gebleken is dat Serviceburo of [geïntimeerde] omtrent de betaalmogelijkheden van Serviceburo onjuiste of misleidende informatie hebben verstrekt. Dat Serviceburo na het vonnis in het huurgeschil zich tegen de ontruiming heeft verzet, doet niet af aan de betekenis van het feit dat Serviceburo zich in die procedure op het standpunt heeft gesteld dat de huurovereenkomst was beëindigd, zonder daarbij aan te voeren dat zij anderszins recht op voortgezet gebruik van de bedrijfsruimte had.

2.15 De stelling van Verde dat [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden – waaronder de omstandigheid dat zij mocht menen dat Verde geen opeisbare vordering jegens Serviceburo had – surseance van betaling van Serviceburo had moeten aanvragen, vindt geen steun in het recht.

2.16 Voor zover Verde mede heeft bedoeld [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van bestuurder van Markus Monster Beheer B.V. of als crediteur van die vennootschap of van Serviceburo aansprakelijk te achten, heeft zij daarvoor onvoldoende gesteld.

2.17 Het hof passeert het bewijsaanbod van Verde, als niet ter zake doende, althans onvoldoende gespecificeerd.

2.18 De vordering van Verde mist derhalve een deugdelijke grondslag. De grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van Verde – als de in het ongelijk gestelde partij – in de kosten van het hoger beroep. Bij de begroting van de kosten is in aanmerking genomen dat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat het belang van de zaak in elk geval het onder 2.3 vermelde bedrag van € 300.000 omvat.

3. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Verde in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden bepaald op € 314,- aan verschotten en € 6.536,- (tarief VI, 2 punten) aan salaris voor de advocaat;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H.W. de Planque, A.A. Rijperman en R. van der Vlist
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2012 in aanwezigheid van de griffier.

Bron: LJN BW2093, Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 10 april 2012, 200.069.881/01

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie