Geeft activiteiten- en evenementenbureau gelegenheid tot sportbeoefening en wordt het recht gebruik te maken van sportaccommodaties verleend – verlaagde of algemene tarief voor de omzetbelasting van toepassing?
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 02-12-2014
- Datum publicatie
- 16-02-2015
- Zaaknummer
- LEE 13-1260
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Geeft activiteiten- en evenementenbureau gelegenheid tot sportbeoefening en wordt het recht gebruik te maken van sportaccommodaties verleend – verlaagde of algemene tarief voor de omzetbelasting van toepassing?
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
FutD 2015-0433 met annotatie door Fiscaal up to Date
V-N 2015/14.3.4
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/1260
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 2 december 2014 in de zaak tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).
Procesverloop
Eiseres heeft over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012 aangifte voor de omzetbelasting gedaan. Het volgens de aangifte verschuldigde bedrag heeft eiseres op 31 juli 2012 voldaan. Tegen deze voldoening op aangifte heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] (directeur van eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat. De rechtbank heeft partijen bij brief van 28 maart 2014 verzocht om te komen tot een clustering van de activiteiten van eiseres, alsmede om per cluster een standpunt ten aanzien van de omzetbelasting in te nemen. Verweerder heeft zijn reactie bij brief van 27 mei 2014 ingezonden, voorzien van bijlagen. Eiseres heeft haar reactie bij brief van 28 mei 2014 ingezonden, eveneens voorzien van bijlagen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens hervat. De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] (directeur van eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Cluster 1: Beach golf, Beach volleybal, Beach voetbal, Beach rugby, Blokarten, Powerkiten, Boogschieten
Accommodatie: Strandpaviljoen [plaats]
Locatie: Strand ([plaats])
Cluster 2: Coast raften, Branding kanoën
Accommodatie: Strandpaviljoen [plaats]
Locatie: Zee ([plaats])
Cluster 3: Coast raften, Branding kanoën
Accommodatie: Strandpaviljoen [X], [plaats]
Locatie: Zee
Cluster 4: [kanoën]
Accommodatie: Haven [plaats]
Locatie: [zee]
Cluster 5: Survival, Boogschieten
Accommodatie: Duinen [plaats]
Locatie: Duinen/[plaats]
Cluster 6: Mountainbiken, Trailrunning, Bootcamp
Accommodatie: ‘[Y]’ (kantoor eiseres)
Locatie: Bossen/duinen
– voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 1: € [bedrag];
– voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 2: € [bedrag];
– voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 3: € [bedrag];
– voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 4: € [bedrag];
– voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 5: € [bedrag];
– voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 6: € [bedrag].
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of met betrekking tot de omzet, behaald met de bij 1.3 vermelde activiteiten (de activiteiten), het verlaagde tarief van 6% kon worden toegepast in plaats van het algemene tarief van 19%. Het geschil spitst zich toe op de volgende twee deelvragen:
A. Kwalificeren de activiteiten als ‘het geven van gelegenheid tot sportbeoefening’ in de zin van post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) behorende tabel I?
B. Verleent eiseres aan de deelnemers bij de activiteiten ‘het recht gebruik te maken van sportaccommodaties’ als bedoeld in post 14 van Bijlage III bij de Richtlijn van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: Btw-Richtlijn)?
3. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het bij alle activiteiten gaat om het geven van gelegenheid tot sportbeoefening, zoals bedoeld in post b.3 van tabel I. Ook is er in alle gevallen sprake van een sportaccommodatie als bedoeld in post 14 van Bijlage III bij de Btw-Richtlijn. Het maakt volgens eiseres niet uit dat de feitelijke sportbeoefening geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op openbaar terrein of op de openbare weg. Een accommodatie kan een onroerende zaak zijn, maar het kan ook een parcours of andere voorziening betreffen. Ook maakt het niet uit dat de accommodatie niet langer beschikbaar wordt gehouden dan de duur van het evenement, aldus eiseres. Subsidiair heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, door erop te wijzen dat een onderneming op [plaats] met vergelijkbare activiteiten wel het verlaagde tarief mag toepassen.
4. Verweerder heeft primair gesteld dat geen van de activiteiten kunnen worden aangemerkt als sportbeoefening. In plaats daarvan is er volgens verweerder sprake van het gelegenheid geven tot dagrecreatie. Hoewel een aantal activiteiten wel sportieve elementen bevat, staat het recreatieve aspect immers voorop. Nu de activiteiten louter ter ontspanning en vermaak worden verricht, kan er volgens verweerder geen sprake zijn van sportbeoefening als bedoeld in post b.3 van tabel I. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres bij geen van de activiteiten een sportaccommodatie ter beschikking stelt als bedoeld in post 14 van Bijlage III bij de Btw-Richtlijn, omdat de accommodatie een onroerende zaak moet zijn die is ingericht voor het beoefenen van de sport zelf. Daarvan is volgens verweerder in het onderhavige geval echter geen sprake. Eiseres heeft bovendien niet het exclusieve recht om van de openbare ruimtes gebruik te maken, aldus verweerder. Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5. De rechtbank stelt voorop, dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat post b.3 van tabel I, behorend bij de Wet OB, zo moet worden uitgelegd dat de reikwijdte daarvan samenvalt met de reikwijdte van (thans) post 14 van Bijlage III bij de Btw-Richtlijn. De Hoge Raad overwoog in dit verband in rechtsoverweging 3.3 van zijn arrest van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0934:
‘Zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 43169, LJN AZ3758, BNB 2007/277, van 2 december 2011, nr. 10/02778, LJN BP8938, BNB 2012/30, en van 2 december 2011, nr. 11/00311, LJN BU6507, BNB 2012/31, moet post b.3 van tabel I zo worden uitgelegd dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op het verlenen van ‘het recht gebruik te maken van sportaccommodaties’. Van dergelijke diensten is sprake, indien de dienstverlening bestaat uit het gelegenheid bieden een sport te beoefenen onder terbeschikkingstelling van een accommodatie. Het moet daarbij gaan om een accommodatie die is ingericht op het beoefenen van de sport zelf en/of wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan. Uit de hiervoor vermelde arresten volgt verder dat het niet uitmaakt dat het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een openbare weg of een openbaar terrein mits daarbij sprake is van terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie.’
Uit dit arrest volgt dat de rechtbank voor de beoordeling van het onderhavige geschil zal moeten toetsen of aan een tweetal cumulatieve voorwaarden is voldaan, te weten: het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie en het geven van gelegenheid tot sportbeoefening.
Ten aanzien van het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie
Verweerders stelling, dat de accommodatie moet zijn ingericht voor het beoefenen van de sport zelf, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht. Datzelfde geldt voor verweerders stelling, dat de gebruikte accommodatie onroerend moet zijn. Een dergelijk vereiste wordt bovendien niet gesteld in de Btw-richtlijn.
Ten aanzien van het geven van gelegenheid tot sportbeoefening
Recapitulatie
8. Uit het voorgaande volgt, dat er met betrekking tot de activiteiten die vallen onder Cluster 1, Cluster 2, Cluster 3, Cluster 5 en Cluster 6 wordt voldaan aan beide, bij 5. genoemde, cumulatieve voorwaarden. Op de omzet, behaald met de activiteiten die vallen onder Cluster 1, Cluster 2, Cluster 3, Cluster 5 en Cluster 6, kon dus, in plaats van het algemene tarief van 19%, het verlaagde tarief van 6% worden toegepast. Met betrekking tot de activiteiten die vallen onder Cluster 4 wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat er sprake is van het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie, zodat op de met die activiteiten behaalde omzet terecht het algemene tarief van 19% is toegepast.
Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel
Slotsom
10. De beroepsgronden die zien op de activiteiten vallend onder Cluster 1, Cluster 2, Cluster 3, Cluster 5 enCluster 6 slagen. Tussen partijen is voor dat geval niet in geschil dat de te verlenen teruggaaf van op aangifte voldane omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012 € [bedrag] bedraagt (zie 1.11).
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres een bedrag van € [bedrag] aan ten onrechte op aangifte voldane omzetbelasting moet terugbetalen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De kosten die zien op de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat geen daartoe strekkend verzoek is gedaan voordat de uitspraak op bezwaar werd gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- -verklaart het beroep gegrond;
- -vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -gelast verweerder om eiseres een teruggaaf te verlenen tot een bedrag van € [bedrag];
- -bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden;
- -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. A. Heidekamp, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.