Grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap

Grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap

Als vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, mag een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, ook worden omgezet in een vennootschap naar nationaal recht door een dergelijke vennootschap op te richten.

In het kader van een grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap is de lidstaat van ontvangst gerechtigd het voor deze verrichting relevante nationale recht te bepalen en aldus de bepalingen van zijn nationale recht inzake binnenlandse omzettingen toe te passen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de vereisten inzake het opstellen van een balans en een inventaris van de activa.

Niettemin verzetten het gelijkwaardigheidsbeginsel respectievelijk het doeltreffendheidsbeginsel zich ertegen dat de lidstaat van ontvangst:
– voor grensoverschrijdende omzettingen weigert om de vennootschap die de omzetting heeft gevraagd te vermelden als „rechtsvoorgangster”, indien een dergelijke vermelding van de rechtsvoorgangster in het handelsregister wel is voorzien voor binnenlandse omzettingen, en
– weigert om tijdens de inschrijvingsprocedure van de vennootschap naar behoren rekening te houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten.

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

12 juli 2012 (*)

„Artikelen 49 VWEU en 54 VWEU – Vrijheid van vestiging – Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid – Grensoverschrijdende omzetting – Weigering van inschrijving in register”

In zaak C‑378/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Legfelsőbb Bíróság (Hongarije) bij beslissing van 17 juni 2010, ingekomen bij het Hof op 28 juli 2010, in het kader van een verzoek om inschrijving in het handelsregister ingediend door

VALE Építési kft

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Malenovský, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 september 2011,

gelet op de opmerkingen van:

–        VALE Építési kft, vertegenwoordigd door P. Metzinger, ügyvéd,

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door Z. Fehér, K. Szíjjártó en K. Veres als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

–        Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door M. Collins, SC, B. Doherty, BL, J. Buttimore, BL, en L. Williams,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Hathaway en H. Walker als gemachtigden, bijgestaan door K. Beal, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, A. Sipos en K. Talabér-Ritz als gemachtigden,

–        de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door X. Lewis en F. Simonetti als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 december 2011,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU is ingediend in het kader van een geding over een grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap naar Italiaans recht in een vennootschap naar Hongaars recht.

Nationaal recht

2        Artikel 25 van wet nr. V van 2006 inzake de openbaarmaking van gegevens van ondernemingen, de gerechtelijke procedure van inschrijving van ondernemingen en de vrijwillige ontbinding en vereffening (A cégnyilvánosságról, a bírósági cégeljárásról és a végelszámolásról szóló 2006. évi V. törvény; hierna: „wet nr. V van 2006”) bepaalt:

„1. De inschrijving in het handelsregister vermeldt voor elke vennootschap, voor zover van toepassing:

[…]

g)      de benaming en het inschrijvingsnummer van de rechtsvoorganger(s) of rechtsopvolger(s), alsmede, ingeval de vennootschap tot omzetting heeft besloten, de datum die zij daarvoor heeft vastgesteld;

[…]”

3        Artikel 57, lid 4, van deze wet luidt:

„De handelsrechtbank van het rechtsgebied van de zetel van de rechtsvoorganger beslist op het verzoek om wijziging van de vennootschapsvorm. De rechtbank haalt de inschrijving van de rechtsvoorganger door – met vermelding van de rechtsopvolger – en schrijft tegelijkertijd de opvolger in het register in. Vervolgens gelast de rechtbank zo nodig de toezending van de vennootschapsdocumenten aan de handelsrechtbank van het rechtsgebied van de zetel van de rechtsopvolger.”

4        Artikel 69, lid 1, van de a gazdasági társaságokról szóló 2006. évi IV. törvény (wet nr. IV van 2006 inzake handelsvennootschappen; hierna: „wet inzake handelsvennootschappen”) luidt:

„Voor zover niet anders bepaald, zijn de bepalingen inzake de oprichting van handelsvennootschappen van toepassing op de omzetting van een handelsvennootschap. De bepalingen inzake omzetting die in de onderhavige wet worden vastgesteld met betrekking tot de verschillende vennootschapsvormen zijn eveneens van toepassing op de omzetting.”

5        Artikel 71 van deze wet bepaalt:

„1)      Tenzij in de vennootschapsakte anders is bepaald, neemt het hoogste orgaan van de handelsvennootschap inzake de omzetting in twee fasen een beslissing. […]

2)      […] In de eerste fase onderzoekt het orgaan op basis van een voorstel van de hogere kaderleden – na raadpleging van het comité van toezicht, indien de handelsvennootschap een dergelijk comité heeft – of de vennoten (aandeelhouders) van de vennootschap het voornemen onderschrijven om deze vennootschap om te zetten, vervolgens beslist het over de rechtsvorm van de vennootschap die uit de omzetting zal ontstaan en identificeert het de vennoten (aandeelhouders) van de vennootschap die vennoot (aandeelhouder) van deze vennootschap willen worden.

3)      Indien de vennoten (aandeelhouders) van de handelsvennootschap het voornemen om deze vennootschap om te zetten onderschrijven met de voor de betrokken vennootschapsvorm vereiste meerderheid, stelt het hoogste orgaan de referentiedatum voor de balansen vast, wijst het de accountant aan en belast het de hogere kaderleden van de vennootschap met de opstelling van de ontwerpbalans en de ontwerpinventaris van de activa en alle andere documenten die nodig zijn om de beslissing tot omzetting te nemen, ongeacht of zij door de wet zijn vereist dan wel door het hoogste orgaan zijn vastgesteld.

4)      De hogere kaderleden zorgen voor de opstelling van de ontwerpbalans en de ontwerpinventaris van de activa van de om te zetten handelsvennootschap, de ontwerpbalans en de ontwerpinventaris van de (initiële) activa van de vennootschap die uit de omzetting zal ontstaan, de ontwerpvennootschapsakte met betrekking tot deze omzetting, en ontwerpvoorschriften voor een regeling met degenen die geen vennoot (aandeelhouder) willen worden van de vennootschap die uit de omzetting ontstaat.

[…]”

6        Artikel 73 van de wet inzake handelsvennootschappen bevat bepalingen betreffende de opstelling van de ontwerpbalans en de controle ervan door onafhankelijke accountants, en artikel 74 van deze wet betreft de goedkeuring door de vennootschap van de ontwerpbalans en de verdeling van het kapitaal in de nieuwe vennootschap.

7        Overeenkomstig artikel 75 van de wet inzake handelsvennootschappen worden de belangenorganisaties van het personeel van de handelsvennootschap op de hoogte gesteld van de beslissing tot omzetting van deze vennootschap, die hierover in twee opeenvolgende nummers van de bedrijvenkranten een aankondiging publiceert met in het bijzonder een mededeling aan de schuldeisers.

8        Krachtens artikel 76, lid 2, van deze wet kunnen schuldeisers wier niet‑opeisbare vorderingen tegen de vennootschap die wordt omgezet zijn ontstaan vóór de eerste aankondiging van de beslissing tot omzetting van deze vennootschap, eisen dat zij een zekerheid stelt ten belope van het bedrag van deze vorderingen.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9        VALE Costruzioni Srl (een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Italiaans recht; hierna: „VALE Costruzioni”) is opgericht bij akte van 27 september 2000 en is op 16 november 2000 ingeschreven in het handelsregister te Rome (Italië). Op 3 februari 2006 heeft deze vennootschap verzocht om doorhaling in het handelsregister, waarbij zij aangaf haar zetel en haar activiteiten naar Hongarije te willen verplaatsen en haar activiteiten in Italië te willen staken. Overeenkomstig dit verzoek heeft de instantie belast met het houden van het register te Rome deze vennootschap op 13 februari 2006 in het handelsregister doorgehaald. Blijkens het dossier is onder het opschrift „Doorhaling en zetelverplaatsing” in het register vermeld dat „de vennootschap naar Hongarije is overgebracht”.

10      Nu de oorspronkelijk in Italië naar Italiaans recht opgerichte vennootschap had besloten haar zetel naar Hongarije te verplaatsen en aldaar volgens Hongaars recht haar activiteiten te verrichten, hebben de directeur van VALE Costruzioni en een andere natuurlijke persoon op 14 november 2006 te Rome de statuten goedgekeurd van VALE Építési kft (een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Hongaars recht; hierna: „VALE Építési”), met het oog op inschrijving in het handelsregister in Hongarije. Bovendien werd het kapitaal volgestort voor zover als volgens de Hongaarse wet voor inschrijving nodig was.

11      Op 19 januari 2007 heeft de vertegenwoordiger van VALE Építési bij de Fővárosi Bíróság (rechtbank te Boedapest), optredend als handelsrechtbank, een verzoek ingediend om inschrijving van de vennootschap volgens Hongaars recht. In het verzoek werd VALE Costruzioni genoemd als rechtsvoorgangster van VALE Építési.

12      De Fővárosi Bíróság, optredend als handelsrechtbank in eerste aanleg, heeft het verzoek om inschrijving afgewezen. In tweede aanleg heeft de Fővárosi Ítélőtábla (regionale hof te Boedapest), waarbij VALE Építési beroep had ingesteld, deze afwijzingsbeschikking bevestigd. Volgens de Fővárosi Ítélőtábla kan een in Italië opgerichte en ingeschreven vennootschap gezien de in Hongarije geldende voorschriften voor vennootschappen niet haar zetel naar Hongarije verplaatsen en zich daar in de aangevraagde vorm in het handelsregister laten inschrijven. Volgens die rechter kunnen naar toepasselijk Hongaars recht in het handelsregister alleen de gegevens worden opgenomen die specifiek worden opgesomd in de artikelen 24 tot en met 29 van wet nr. V van 2006. Derhalve is het niet mogelijk om als rechtsvoorgangster een niet‑Hongaarse vennootschap te doen vastleggen.

13      VALE Építési heeft cassatieberoep ingesteld bij de Legfelsőbb Bíróság (hooggerechtshof) en gevorderd dat de afwijzingsbeschikking wordt vernietigd en haar inschrijving in het handelsregister wordt gelast. Zij betoogt dat de bestreden beschikking in strijd is met de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU.

14      In dit verband merkt zij op dat deze beschikking voorbijgaat aan het wezenlijke onderscheid tussen de internationale verplaatsing van de zetel van een vennootschap zonder wijziging van het toepasselijke nationale recht en de internationale omzetting van een vennootschap. In zijn arrest van 16 december 2008, Cartesio (C‑210/06, Jurispr. blz. I‑9641) heeft het Hof dit verschil duidelijk erkend.

15      De verwijzende rechter heeft de beoordeling van de Fővárosi Ítélőtábla bevestigd en merkt op dat de in het verzoek van VALE Építési opgevoerde verplaatsing van de zetel van een vennootschap die valt onder het recht van een andere lidstaat, in casu de Italiaanse Republiek, met een heroprichting van de vennootschap naar Hongaars recht en vermelding van de Italiaanse rechtsvoorgangster, naar Hongaars recht niet kan worden aanvaard als een omzetting, aangezien de nationale bepalingen inzake omzetting slechts op interne situaties van toepassing zijn. Hij vraagt zich echter af of deze wettelijke regeling verenigbaar is met de vrijheid van vestiging en benadrukt hierbij dat de onderhavige zaak hierin verschilt van de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest Cartesio, dat er in casu sprake is van de verplaatsing van de zetel van een vennootschap met verandering van het toepasselijke nationale recht en handhaving van de rechtspersoonlijkheid, dat wil zeggen van een grensoverschrijdende omzetting.

16      Daarop heeft de Legfelsőbb Bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is de lidstaat van ontvangst verplicht tot inachtneming van de artikelen [49 VWEU en 54 VWEU] wanneer een in een andere lidstaat (de lidstaat van oorsprong) opgerichte vennootschap haar maatschappelijke zetel verplaatst naar de lidstaat van ontvangst en tegelijkertijd daartoe haar inschrijving in het handelsregister van de lidstaat van oorsprong laat doorhalen, de vennoten van de vennootschap een nieuwe oprichtingsakte opstellen in overeenstemming met het recht van de lidstaat van ontvangst en de vennootschap verzoekt om inschrijving in het handelsregister van de lidstaat van ontvangst in overeenstemming met het recht van die lidstaat?

2)      Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moeten in het hierboven beschreven geval de artikelen [49 VWEU en 54 VWEU] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling of praktijk van een lidstaat (de lidstaat van ontvangst) die een in ongeacht welke andere lidstaat (de lidstaat van oorsprong) wettig opgerichte vennootschap belet om haar maatschappelijke zetel te verplaatsen naar de lidstaat van ontvangst en aldaar haar activiteiten voort te zetten in overeenstemming met het recht van laatstgenoemde lidstaat?

3)      Is het voor het antwoord op de tweede vraag van belang om welke reden de lidstaat van ontvangst de inschrijving van de vennootschap in het handelsregister weigert, in concreto:

–      dat de vennootschap in de in de lidstaat van ontvangst opgestelde oprichtingsakte als rechtsvoorgangster de in de lidstaat van oorsprong opgerichte vennootschap heeft doen vermelden waarvan de inschrijving in het handelsregister is doorgehaald, en verzoekt om inschrijving van die vennootschap als haar rechtsvoorgangster in het handelsregister van de lidstaat van ontvangst?

–      Is de lidstaat van ontvangst in het geval van een intracommunautaire internationale omzetting verplicht om voor de beslissing op het verzoek om inschrijving van de vennootschap in het handelsregister rekening te houden met de handeling waarmee de lidstaat van oorsprong de verplaatsing van de zetel in zijn handelsregister heeft ingeschreven, en, zo ja, in welke mate?

4)      Mag de lidstaat van ontvangst met toepassing van zijn vennootschapsrechtelijke bepalingen betreffende de omzetting van vennootschappen op nationaal niveau, beslissen op het verzoek om inschrijving in zijn handelsregister, dat is gedaan door een vennootschap die een intracommunautaire internationale omzetting verricht, en daarbij van die vennootschap verlangen dat zij voldoet aan alle vereisten die zijn vennootschapsrecht voor nationale omzettingen stelt (bijvoorbeeld het opstellen van een balans en een inventaris van de activa), of is hij daarentegen op grond van de artikelen [49 VWEU en 54 VWEU] verplicht om onderscheid te maken tussen intracommunautaire internationale omzettingen en nationale omzettingen, en, zo ja, in welke mate?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Ontvankelijkheid

17      De regering van het Verenigd Koninkrijk betwist de ontvankelijkheid van de volledige prejudiciële verwijzing op grond dat de prejudiciële vragen hypothetisch zijn. Deze vragen hebben immers betrekking op een grensoverschrijdende omzetting, terwijl op basis van de uit de verwijzingsbeslissing blijkende feiten moet worden geconcludeerd dat de betrokken verrichting geen dergelijke grensoverschrijdende omzetting is. Volgens de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zijn de derde en de vierde vraag niet-ontvankelijk, doordat het rechtskader niet op voldoende gedetailleerde wijze is geformuleerd om het Hof in staat te stellen een nuttig antwoord te geven.

18      Met het oog op het onderzoek van de ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing in haar geheel respectievelijk van de derde en de vierde vraag, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak er een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is om de juistheid ervan te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 22 juni 2010, Melki en Abdeli, C‑188/10 en C‑189/10, Jurispr. blz. I‑5667, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      In casu betreffen de prejudiciële vragen echter de uitlegging van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU in het kader van een werkelijk geschil over de inschrijving van VALE Építési in het handelsregister. Voorts is de kwalificatie door de verwijzende rechter van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verrichting als grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap niet irrelevant, aangezien uit het dossier blijkt dat de instantie belast met het houden van het handelsregister te Rome VALE Costruzioni in dit register heeft doorgehaald door onder het opschrift „Doorhaling en zetelverplaatsing” in het register te vermelden dat „de vennootschap naar Hongarije is overgebracht”.

20      Om dezelfde reden staat het, gelet op de duidelijke scheiding tussen de taken van de nationale rechterlijke instanties en het Hof, niet aan het Hof om te concluderen tot de beëindiging van VALE Costruzioni omdat zij is doorgehaald in het handelsregister te Rome. Derhalve kan de gevraagde uitlegging niet worden geacht geen verband te houden met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.

21      Ten slotte worden de in het hoofdgeding aan de orde zijnde feiten en de relevante nationale wettelijke regeling in de verwijzingsbeslissing afdoende omschreven, zodat het Hof in staat is om de betekenis en de draagwijdte van de prejudiciële vragen te begrijpen teneinde er een nuttig antwoord op te geven.

22      Het verzoek om een prejudiciële beslissing en de verschillende vragen ervan zijn derhalve ontvankelijk.

Ten gronde

De eerste twee vragen

23      Met deze eerste twee vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die, terwijl zij bepaalt dat vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, niet toestaat dat een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, wordt omgezet in een vennootschap naar nationaal recht door een dergelijke vennootschap op te richten.

–       Werkingssfeer van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU

24      Met betrekking tot de vraag of een dergelijke regeling binnen de werkingssfeer van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU valt, zij eraan herinnerd dat het Hof in punt 19 van het arrest van 13 december 2005, SEVIC Systems (C‑411/03, Jurispr. blz. I‑10805) heeft geoordeeld dat omzettingen van vennootschappen in beginsel behoren tot de economische activiteiten waarvoor de lidstaten de vrijheid van vestiging moeten eerbiedigen.

25      De Hongaarse en de Duitse regering, Ierland en de regering van het Verenigd Koninkrijk betogen echter dat een dergelijke regeling niet onder de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU valt, doordat een grensoverschrijdende omzetting, anders dan de in het reeds aangehaalde arrest SEVIC Systems aan de orde zijnde grensoverschrijdende fusie, leidt tot de oprichting van een vennootschap in de lidstaat van ontvangst.

26      Deze stelling kan niet worden aanvaard.

27      Het is inderdaad vaste rechtspraak dat een op grond van een nationale rechtsorde opgerichte vennootschap enkel bestaat krachtens de nationale wetgeving, die de oprichtings- en werkingsvoorwaarden ervan bepaalt (zie arrest van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust, 81/87, Jurispr. blz. 5483, punt 19, en reeds aangehaald arrest Cartesio, punt 104).

28      Vaststaat ook dat overeenkomstig artikel 54 VWEU, bij ontbreken van een eenduidige definitie in het Unierecht van vennootschappen die aanspraak kunnen maken op het recht van vestiging op basis van één aanknopingscriterium waarmee het op een vennootschap toepasselijke nationale recht wordt bepaald, de vraag of artikel 49 VWEU van toepassing is op een vennootschap die zich op het in dit artikel neergelegde fundamentele recht beroept, een voorafgaande vraag vormt waarop bij de huidige stand van het Unierecht enkel in het toepasselijke nationale recht een antwoord kan worden gevonden (arrest van 29 november 2011, National Grid Indus, C‑371/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Ten slotte mag een lidstaat dus ontegenzeglijk zowel de aanknoping omschrijven die van een vennootschap vereist is opdat deze kan worden geacht te zijn opgericht volgens het nationale recht van die lidstaat, en uit dien hoofde het recht van vestiging heeft, als de aanknoping die vereist is om deze hoedanigheid naderhand te kunnen handhaven (reeds aangehaalde arresten Cartesio, punt 110, en National Grid Indus, punt 27).

30      Overeenkomstig deze vaste rechtspraak zij erop gewezen dat de eventuele verplichting krachtens de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU om een grensoverschrijdende omzetting toe te staan, niet afdoet aan de in het vorige punt van het onderhavige arrest genoemde mogelijkheid voor de lidstaat van ontvangst en de vaststelling door deze lidstaat van de voorschriften voor de oprichting en de werking van de uit een grensoverschrijdende omzetting ontstane vennootschap.

31      Zoals uit de in punt 25 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak blijkt, valt een dergelijke vennootschap immers noodzakelijkerwijs alleen onder het nationale recht van de lidstaat van ontvangst, dat het vereiste aanknopingspunt en de oprichting en werking van deze vennootschap regelt.

32      Hieruit blijkt dat de uitdrukking „voor zover diens recht dit toestaat” aan het einde van punt 112 van het reeds aangehaalde arrest Cartesio, niet aldus mag worden uitgelegd dat zij erop is gericht de wettelijke regeling van de lidstaat van ontvangst inzake de omzetting van vennootschappen onmiddellijk buiten de werkingssfeer van de regels van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging te doen vallen, maar aldus moet worden uitgelegd dat zij de eenvoudige overweging weerspiegelt dat een op grond van een nationale rechtsorde opgerichte vennootschap enkel bestaat krachtens de nationale wetgeving, die aldus de oprichting van de vennootschap „toestaat”, indien is voldaan aan de uit dien hoofde gestelde voorwaarden.

33      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat een nationale regeling die, terwijl zij bepaalt dat nationale vennootschappen mogen worden omgezet, niet toestaat dat een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, wordt omgezet, binnen de werkingssfeer van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU valt.

–       Bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging en eventuele rechtvaardiging ervan

34      Wat het bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging betreft, zij eraan herinnerd dat het begrip vestiging in de zin van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging, de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd door middel van een duurzame vestiging in de lidstaat van ontvangst impliceert. Dit veronderstelt bijgevolg dat de betrokken vennootschap werkelijk gevestigd is in deze lidstaat en daar daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent (arrest van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas, C‑196/04, Jurispr. blz. I‑7995, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      In casu is in de procedure voor het Hof niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de activiteiten van VALE Építési zich beperken tot Italië en deze vennootschap niet de bedoeling heeft zich werkelijk te vestigen in Hongarije, hetgeen evenwel door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

36      Geoordeeld dient te worden dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, aangezien zij enkel voorziet in de omzetting van een vennootschap die reeds in de betrokken lidstaat is gevestigd, een verschil in behandeling van vennootschappen schept naargelang het een binnenlandse of een grensoverschrijdende omzetting betreft, die vennootschappen die in andere lidstaten zijn gevestigd ervan kan weerhouden om de in het Verdrag neergelegde vrijheid van vestiging uit te oefenen en bijgevolg een beperking in de zin van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU vormt (zie in die zin arrest SEVIC Systems, reeds aangehaald, punten 22 en 23).

37      Wat de eventuele rechtvaardiging van de betrokken beperking betreft, is het juist dat het Hof in punt 27 van het reeds aangehaalde arrest SEVIC Systems heeft erkend dat er bij grensoverschrijdende fusies specifieke problemen rijzen, wat ook geldt voor grensoverschrijdende omzettingen. Voor dergelijke omzettingen is immers de opeenvolgende toepassing van twee nationale rechtsstelsels vereist.

38      Meteen zij vastgesteld dat het verschil in behandeling naargelang het een grensoverschrijdende of een binnenlandse omzetting betreft niet kan worden gerechtvaardigd door het ontbreken van regels van afgeleid Unierecht. Er zij immers aan herinnerd dat hoewel dergelijke regels nuttig zijn om grensoverschrijdende omzettingen te vergemakkelijken, het bestaan ervan niet als voorwaarde vooraf kan worden gesteld voor de uitoefening van de in de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU neergelegde vrijheid van vestiging (zie aangaande grensoverschrijdende fusies, reeds aangehaald arrest SEVIC Systems, punt 26).

39      Met betrekking tot een rechtvaardiging door dwingende redenen van algemeen belang, zoals de bescherming van de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers, alsook de waarborging van de doeltreffendheid van de fiscale controles en de eerlijkheid van handelstransacties, staat vast dat deze redenen een maatregel kunnen rechtvaardigen die de vrijheid van vestiging beperkt, op voorwaarde dat een dergelijke beperkende maatregel geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken en niet verder gaat dan wat nodig is om deze te bereiken (zie arrest SEVIC Systems, reeds aangehaald, punten 28 en 29).

40      In casu ontbreekt echter een dergelijke rechtvaardiging. Het Hongaarse recht weigert immers in het algemeen grensoverschrijdende omzettingen, wat tot gevolg heeft dat dergelijke verrichtingen zelfs worden verhinderd wanneer de in het voorgaande punt vermelde belangen niet zijn bedreigd. Hoe dan ook gaat een dergelijke regel verder dan wat noodzakelijk is om de doelstellingen inzake bescherming van de voormelde belangen te bereiken (zie aangaande grensoverschrijdende fusies, reeds aangehaald arrest SEVIC Systems, punt 30).

41      Derhalve dient op de eerste twee vragen te worden geantwoord dat de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die, terwijl zij bepaalt dat vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, niet op algemene wijze toestaat dat een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, wordt omgezet in een vennootschap naar nationaal recht door een dergelijke vennootschap op te richten.

De derde en de vierde vraag

42      Met zijn derde en zijn vierde vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU in het kader van een grensoverschrijdende omzetting aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaat van ontvangst gerechtigd is het voor deze verrichting relevante nationale recht te bepalen en aldus de bepalingen van zijn nationale recht inzake binnenlandse omzettingen toe te passen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de voorschriften voor het opstellen van een balans en een inventaris van de activa. Meer in het bijzonder wenst hij te vernemen of de lidstaat van ontvangst voor grensoverschrijdende omzettingen de vermelding „rechtsvoorgangster” kan weigeren, terwijl een dergelijke vermelding in het handelsregister wel is voorzien voor binnenlandse omzettingen, en of en in hoeverre de lidstaat van ontvangst tijdens de inschrijvingsprocedure van de vennootschap rekening moet houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten.

43      In dit verband moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat, aangezien het afgeleide Unierecht bij de huidige stand ervan niet voorziet in specifieke regels inzake grensoverschrijdende omzettingen, de bepalingen op grond waarvan een dergelijke verrichting mogelijk is zich slechts in het nationale recht kunnen bevinden, namelijk in het nationale recht van de staat van oorsprong, waaronder de vennootschap waarvan de omzetting wordt gevraagd valt, en in het nationale recht van de lidstaat van ontvangst, waaronder de uit deze omzetting ontstane vennootschap zal vallen.

44      Blijkens punt 37 van het onderhavige arrest is voor een grensoverschrijdende omzetting immers de opeenvolgende toepassing van twee nationale rechtsstelsels op deze rechtshandeling vereist.

45      In de tweede plaats kunnen uit de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU weliswaar geen duidelijke regels worden afgeleid die in de plaats komen van de nationale bepalingen, maar de toepassing van deze nationale bepalingen ontsnapt niet aan iedere toetsing aan deze artikelen.

46      Zoals uit het antwoord op de eerste twee vragen volgt, verplichten de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU immers een lidstaat die bepaalt dat vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, om deze mogelijkheid ook te bieden aan vennootschappen die onder het recht van een andere lidstaat vallen en waarvan de omzetting in vennootschappen naar nationaal recht van de eerste lidstaat wordt gevraagd.

47      Bijgevolg moeten de nationale bepalingen worden toegepast met inachtneming van deze verplichting uit hoofde van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU.

48      In dit verband zij er aan herinnerd dat het op verschillende gebieden vaste rechtspraak is dat bij ontbreken van een Unieregeling ter zake, de voorschriften ter verzekering van de bescherming van de rechten welke de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat zijn, met dien verstande evenwel dat zij niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor soortgelijke nationale situaties gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin, met betrekking tot de terugbetaling van het onverschuldigd betaalde, arrest van 22 oktober 1998, IN. CO. GE.’90 e.a., C‑10/97–C‑22/97, Jurispr. blz. I‑6307, punt 25; met betrekking tot het bestuursrecht, arrest van 7 juni 2007, van der Weerd e.a., C‑222/05–C‑225/05, Jurispr. blz. I‑4233, punt 28; met betrekking tot de niet‑contractuele aansprakelijkheid van een lidstaat, arrest van 24 maart 2009, Danske Slagterier, C‑445/06, Jurispr. blz. I‑2119, punt 31, en met betrekking tot het vereiste van een certificaat voor de verkrijging van een belastingvoordeel, arrest van 30 juni 2011, Meilicke e.a., C‑262/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Vastgesteld zij dat de aan deze rechtspraak ten grondslag liggende logica ook geldt in de juridische context van het hoofdgeding. Zoals in deze rechtspraak beschikt de justitiabele immers over een door de rechtsorde van de Unie verleend recht, in casu het recht om een grensoverschrijdende omzetting te verrichten, waarvan de uitvoering, bij ontbreken van Unieregels, afhangt van de toepassing van het nationale recht.

50      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de bepaling door de lidstaat van ontvangst van het toepasselijke nationale recht op grond waarvan een grensoverschrijdende omzetting mogelijk is, op zich geen afbreuk kan doen aan de naleving van de uit de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU voortvloeiende verplichtingen.

51      Vaststaat immers dat een grensoverschrijdende omzetting in de lidstaat van ontvangst leidt tot de oprichting van een vennootschap naar het recht van die lidstaat. Een op grond van een nationale rechtsorde opgerichte vennootschap bestaat enkel krachtens de nationale wetgeving, die de oprichtings- en werkingsvoorwaarden ervan bepaalt (zie reeds aangehaalde arresten Daily Mail and General Trust, punt 19, en Cartesio, punt 104).

52      Bijgevolg kan in casu geen kritiek worden geformuleerd ten aanzien van de toepassing door Hongarije van de bepalingen van haar nationale recht inzake binnenlandse omzettingen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de vereisten inzake het opstellen van een balans en een inventaris van de activa.

53      In de derde plaats moeten de verplichtingen die voortvloeien uit de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, waaraan de toepassing van het nationale recht is onderworpen, nader worden toegelicht ten aanzien van de vragen van de verwijzende rechter met betrekking tot de uitvoering van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verrichting.

54      Wat in de eerste plaats het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, zij opgemerkt dat een lidstaat op grond van dit beginsel grensoverschrijdende verrichtingen niet gunstiger moet behandelen dan binnenlandse verrichtingen. Dit beginsel impliceert uitsluitend dat de nationaalrechtelijke voorschriften ter verzekering van de bescherming van de rechten welke de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor soortgelijke nationale situaties gelden.

55      Indien een wettelijke regeling van een lidstaat in het kader van een binnenlandse omzetting van een vennootschap een strikte juridische en economische continuïteit vereist tussen de rechtsvoorgangster die de omzetting heeft gevraagd en de omgezette rechtsopvolgster, kan deze vereiste dus ook gelden in het kader van een grensoverschrijdende omzetting.

56      Niettemin is de weigering door de autoriteiten van een lidstaat om bij een grensoverschrijdende omzetting de vennootschap van de lidstaat van oorsprong in het handelsregister als „rechtsvoorgangster” van de omgezette vennootschap te vermelden, onverenigbaar met het gelijkwaardigheidsbeginsel indien deze vermelding van de rechtsvoorgangster wel wordt opgenomen bij binnenlandse omzettingen. Daartoe zij erop gewezen dat de vermelding „rechtsvoorgangster” in het handelsregister, ongeacht of het een binnenlandse of grensoverschrijdende omzetting betreft, met name nuttig kan zijn om de schuldeisers van de omgezette vennootschap op de hoogte te brengen. Voorts heeft de Hongaarse regering geen gegronde reden aangevoerd om deze vermelding voor te behouden aan binnenlandse omzettingen.

57      Bijgevolg is de weigering om VALE Costruzioni in het Hongaarse handelsregister te vermelden als „rechtsvoorgangster”, onverenigbaar met het gelijkwaardigheidsbeginsel.

58      Wat in de tweede plaats het doeltreffendheidsbeginsel betreft, rijst in casu de vraag welk belang de lidstaat van ontvangst in het kader van de inschrijvingsprocedure moet hechten aan de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten. In het kader van het hoofdgeding heeft deze vraag betrekking op het onderzoek dat de Hongaarse autoriteiten moeten doen van de vraag of VALE Costruzioni overeenkomstig de Italiaanse wettelijke voorwaarden niet langer onder het Italiaanse recht valt, evenwel met behoud van haar rechtspersoonlijkheid, zodat zij kan worden omgezet in een vennootschap naar Hongaars recht.

59      Hoewel dit onderzoek het noodzakelijke verband vormt tussen de inschrijvingsprocedure in de lidstaat van oorsprong en die in de lidstaat van ontvangst, neemt dit niet weg dat de inschrijvingsprocedure in de lidstaat van ontvangst, bij ontbreken van Unierechtelijke regels, wordt geregeld door het recht van de lidstaat van ontvangst, dat bijgevolg in beginsel ook de gegevens bepaalt die door de vennootschap waarvan de omzetting wordt gevraagd moeten worden aangevoerd en waaruit blijkt dat is voldaan aan de dienaangaande door de lidstaat van oorsprong gestelde voorwaarden die verenigbaar zijn met het Unierecht.

60      Een praktijk van de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst die erin bestaat in het algemeen te weigeren om tijdens de inschrijvingsprocedure rekening te houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten, kan het de vennootschap waarvan de omzetting wordt gevraagd echter onmogelijk maken om aan te tonen dat zij zich werkelijk heeft aangepast aan de voorwaarden van de lidstaat van oorsprong en aldus de uitvoering van de door haar begonnen grensoverschrijdende omzetting in gevaar brengen.

61      Bijgevolg moeten de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst krachtens het doeltreffendheidsbeginsel bij het onderzoek van een verzoek om inschrijving van een vennootschap naar behoren rekening houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten waaruit blijkt dat deze vennootschap zich werkelijk heeft aangepast aan de voorwaarden van deze lidstaat van oorsprong, voor zover zij verenigbaar zijn met het Unierecht.

62      Gelet op het voorgaande dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord, dat de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU in het kader van een grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaat van ontvangst gerechtigd is het voor deze verrichting relevante nationale recht te bepalen en aldus de bepalingen van zijn nationale recht inzake binnenlandse omzettingen toe te passen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de vereisten inzake het opstellen van een balans en een inventaris van de activa. Niettemin verzetten het gelijkwaardigheidsbeginsel respectievelijk het doeltreffendheidsbeginsel zich ertegen dat de lidstaat van ontvangst

–        voor grensoverschrijdende omzettingen weigert om de vennootschap die de omzetting heeft gevraagd te vermelden als „rechtsvoorgangster”, indien een dergelijke vermelding van de rechtsvoorgangster in het handelsregister wel is voorzien voor binnenlandse omzettingen, en

–        weigert om tijdens de inschrijvingsprocedure van de vennootschap naar behoren rekening te houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten.

Kosten

63      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      De artikelen 49 VWEU en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die, terwijl zij bepaalt dat vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, niet op algemene wijze toestaat dat een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, wordt omgezet in een vennootschap naar nationaal recht door een dergelijke vennootschap op te richten.

2)      De artikelen 49 VWEU en 54 VWEU moeten in het kader van een grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap aldus worden uitgelegd dat de lidstaat van ontvangst gerechtigd is het voor deze verrichting relevante nationale recht te bepalen en aldus de bepalingen van zijn nationale recht inzake binnenlandse omzettingen toe te passen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de vereisten inzake het opstellen van een balans en een inventaris van de activa. Niettemin verzetten het gelijkwaardigheidsbeginsel respectievelijk het doeltreffendheidsbeginsel zich ertegen dat de lidstaat van ontvangst

–        voor grensoverschrijdende omzettingen weigert om de vennootschap die de omzetting heeft gevraagd te vermelden als „rechtsvoorgangster”, indien een dergelijke vermelding van de rechtsvoorgangster in het handelsregister wel is voorzien voor binnenlandse omzettingen, en

–        weigert om tijdens de inschrijvingsprocedure van de vennootschap naar behoren rekening te houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten.

Hof van Justitie EU, VALE Építési, 12 juli 2012, C‑378/10

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie