Intracommunautaire verwerving van vee en veehandelsregeling

In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres ter zake van de intracommunautaire verwerving van vee in de onderhavige tijdvakken recht heeft op vrijstelling van BTW op grond van de veehandelsregeling.



Datum uitspraak: 13-09-2012
Datum publicatie: 22-10-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres ter zake van de intracommunautaire verwerving van vee in de onderhavige tijdvakken recht heeft op vrijstelling van omzetbelasting.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamerprocedurenummer: AWB 11/336uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)in het geding tussen[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde eiseres],en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen,
verweerder,
gemachtigden: [gemachtigden verweerder].

Procesverloop
Eiseres heeft over het tijdvak 1 december 2009 tot en met 31 december 2009 op aangifte een bedrag van € 33.724 aan omzetbelasting voldaan. Eiseres heeft over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2010 op aangifte een bedrag van € 26.868 aan omzetbelasting voldaan.
Bij brief van 8 maart 2010, ontvangen door verweerder op 9 maart 2010, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen voormelde aangiften.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 december 2010 de bezwaren afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 januari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 31 januari 2011, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012 te Leeuwarden.
Namens partijen zijn hun gemachtigden verschenen.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1  Eiseres is aangemerkt als een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting. Deze FE bestaat uit [X] B.V. en [Y] B.V.
1.2  [X] B.V. drijft in Nederland een veehandelsbedrijf en [Y] B.V. drijft in Duitsland een veehandelsbedrijf.
1.3  [Y] B.V. is in Nederland gevestigd en heeft een vestiging in Duitsland, die als een vaste inrichting van [Y] B.V. wordt aangemerkt.
1.4   In de periode 1 december 2009 tot en met 31 januari 2010 heeft [Y] B.V. vee geleverd aan [X] B.V., waarbij vee vanuit Duitsland naar Nederland werd vervoerd.
1.5  In verband met de onder 1.4 vermelde transacties heeft eiseres in Nederland op aangifte omzetbelasting voldaan. In de aangifte omzetbelasting van december 2009 werd een omzetbedrag van € 562.074 aan intracommunautaire verwervingen vermeld en een belastingbedrag van € 33.724 (tarief 6%). In de aangifte omzetbelasting van januari 2010 werd een omzetbedrag van € 447.811 aan intracommunautaire verwervingen vermeld en een belastingbedrag van € 26.868 (tarief 6%).
1.6  [X] B.V. paste in de hiervoor genoemde periode de veehandelregeling toe als bedoeld in het besluit van de staatssecretaris van 15 juni 2006, nr. 2005/3096M.
1.7  De tekst van voormelde veehandelregeling luidt – voor zover van belang – als volgt:
“6.1. Veehandelregeling
6.1.1. Grondgedachte van de regeling
De in artikel 27 van de wet neergelegde landbouwregeling mist toepassing ten aanzien van veehandelaren, zijnde ondernemers die er hun bedrijf van maken vee (runderen, schapen, geiten, varkens en paarden) te kopen en te verkopen. Deze dieren zijn voor de veehandelaren immers niet in de hoedanigheid van landbouwer voortgebracht of geteeld. Een en ander betekent dat veehandelaren, in beginsel, op de normale wijze in de heffing zijn betrokken. Teneinde tegemoet te komen aan de administratieve bezwaren welke zijn verbonden aan een strikte toepassing van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de veehandel, in het bijzonder waar het de handel op veemarkten betreft, wordt goedgekeurd dat veehandelaren de volgende regeling (verder te noemen: de veehandelregeling) toepassen.
6.1.2. Verzoek om toepassing veehandelregeling
Veehandelaren die gebruik willen maken van de veehandelregeling kunnen daartoe een verzoek doen bij de inspecteur. Bij inwilliging van het verzoek geldt de veehandelregeling tot wederopzegging door belanghebbende doch ten minste voor vijf jaren. Een hernieuwd verzoek tot toepassing van de veehandelregeling wordt eerst ingewilligd nadat de veehandelaar na die wederopzegging ten minste 5 jaren op de normale wijze in de heffing betrokken is geweest. De veehandelaar kan de veehandelregeling toepassen vanaf de datum van inwilliging van het verzoek. Dit kan dus ook in de loop van een kalenderjaar geschieden. De veehandelaar kan in het verzoek ook een andere datum van ingang opgeven, mits niet eerder dan de dag van indiening voor het verzoek. Het verzoek en de wederopzegging dienen schriftelijk te geschieden. Bij wederopzegging geldt het hiervoor gestelde, voor zover mogelijk, op overeenkomstige wijze. Een (rechtsgeldige) opzegging is niet afhankelijk van de goedkeuring van de inspecteur. Het tijdvak van aangifte voor de veehandelaren die gebruik maken van de veehandelregeling wordt vastgesteld op een kalenderjaar.
6.1.3. Voorwaarden veehandelregeling
Na inwilliging door de inspecteur van het verzoek tot toepassing van de veehandelregeling handelt de betrokken veehandelaar als volgt:
a. de veehandelaar voldoet geen belasting wegens de door hem verrichte leveringen van vee;
b. de veehandelaar reikt terzake van zijn leveringen van vee aan andere ondernemers geen factuur uit;
c. de veehandelaar geeft terzake van de levering van vee op verzoek een ondertekende verklaring af, welke verklaring aan nader vermelde voorwaarden moet voldoen;
d. de verklaring wordt afgegeven vóór de vijftiende dag van de maand, volgende op die waarin het vee is geleverd;
e. de veehandelaar bewaart gedurende 5 jaren een dubbel van de veehandelverklaring;
f. de veehandelaar maakt geen aanspraak op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de wet.
(…)
6.1.5. Administratieve verplichtingen veehandelaar
De veehandelaar kan ter voldoening aan artikel 34 van de wet en artikel 31 van de uitvoeringsbeschikking volstaan met het regelmatig bijhouden van een in- en verkoopboek, waarin met betrekking tot zijn aankopen en verkopen van vee worden vermeld:
a. de datum van aankoop en verkoop;
b. naam en adres van de verkoper onderscheidenlijk koper;
c. soort van het vee en aantal stuks van elke soort;
d. de totale koopsom per soort vee.
Indien de veehandelaar in enig boekjaar niet dan wel slechts gedeeltelijk aan deze voorwaarden voldoet, kan de betrokken veehandelaar de veehandelregeling voor het desbetreffende boekjaar onderscheidenlijk de desbetreffende boekjaren niet toepassen. Alsdan zal hij voor het desbetreffende boekjaar casu quo boekjaren op de normale wijze in de heffing worden betrokken. Dit betekent dat de veehandelaar terzake van de door hem verrichte leveringen van vee belasting op aangifte zal moeten voldoen en wel naar het verlaagde tarief. Voorts kan de betrokken veehandelaar op grond van artikel 15 van de wet aanspraak maken op aftrek van voorbelasting.
(…)
6.1.7. Intracommunautaire goederentransacties e.d.
Een veehandelaar die gebruik maakt van de veehandelregeling zal, voor wat betreft de intracommunautaire transacties alsmede de diensten als bedoeld in artikel 6a van de wet, zich volledig moeten gedragen als ware hij een landbouwer die gebruik maakt van de in artikel 27 van de wet neergelegde landbouwregeling. (In voorkomende gevallen zal ook artikel 37b van de wet toepassing vinden ten aanzien van veehandelaren). Het nakomen van de in de vorige alinea neergelegde voorwaarde is een absoluut vereiste om de veehandelregeling te kunnen (blijven) toepassen. Als de betrokken veehandelaar deze voorwaarde niet naleeft, zal hij de veehandelregeling niet (meer) kunnen toepassen.
6.1.8. Aftrek door de afnemer
Ondernemers als zijn bedoeld in onderdeel 6.1.3, letter b, aan wie de veehandelaar levert, kunnen het in artikel 27, vierde lid, van de wet genoemde percentage van de koopsom op de voet van artikel 15 van de wet in aftrek brengen, mits wordt voldaan aan hetgeen is vermeld in onderdeel 3.1.1 en zij in het bezit zijn van op de leveringen betrekking hebbende verklaringen als bedoeld in onderdeel 6.1.3, letter c.”.

Geschil
2.1  In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres ter zake van de intracommunautaire verwerving van vee in de onderhavige tijdvakken recht heeft op vrijstelling van omzetbelasting.
2.2  Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend. Eiseres stelt zich op het standpunt dat op de onderhavige intracommunautaire verwerving van vee de vrijstelling van artikel 17e van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB 1968) dan wel artikel 140 van de Richtlijn 2006/112/EG (hierna: de BTW-richtlijn) van toepassing is. Daartoe voert zij – kort gezegd – aan dat de levering van vee door haar in Nederland in elk of ieder geval is vrijgesteld op grond van de veehandelregeling en daarmee is voldaan aan de voorwaarde voor de vrijstelling ter zake van de verwerving. Het niet verschuldigd zijn van omzetbelasting op grond van de veehandelregeling kan worden aangemerkt als een vrijstelling, omdat een taalkundige interpretatie meebrengt dat daar waar een vrijstelling geldt geen belasting wordt geheven en/of verschuldigd is. Verweerder hanteert volgens eiseres een onjuiste rechtsopvatting door het begrip vrijstelling te beperken tot artikel 11 van de Wet OB 1968 en artikel 131 tot en met 137 van de BTW-richtlijn. Dat haar stelling zou kunnen leiden tot onevenwichtigheden in de heffing van omzetbelasting, doet volgens eiseres niet af aan de juistheid van haar stelling, nu de wetgever een duidelijke keuze heeft gemaakt om aan te knopen bij de lidstaat van aankomst en niet bij de lidstaat van vertrek. Volgens eiseres dient het beroep gegrond te worden verklaard en een teruggave te worden verleend voor het gehele bedrag dat op aangifte is voldaan.
2.3  Verweerder beantwoordt deze vraag ontkennend. Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat de veehandelregeling niet kan worden aangemerkt als een vrijstelling in de zin van artikel 17e van de Wet OB 1968. Verweerder voert subsidiair aan dat als de veehandelregeling wel als een vrijstelling in vorenbedoelde zin is te beschouwen, niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de levering in Nederland “in elk geval” is vrijgesteld. Daarbij wijst hij erop dat levering van vee in Nederland door veehandelaren een belaste prestatie is. Dat in sommige gevallen is goedgekeurd dat er geen omzetbelasting verschuldigd is (indien gebruik wordt gemaakt van de veehandelregeling), doet daar volgens verweerder niet aan af. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Er dient derhalve geen teruggave te worden verleend van de op aangifte voldane bedragen.
2.4  Partijen hebben desgevraagd ter zitting verklaard in te stemmen met de cijfermatige uitwerking van elkaars standpunt.
2.5  Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil
3.1  Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 1.4 vermelde transacties intracommunautaire verwervingen zijn als bedoeld in artikel 17a van de Wet OB 1968. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of die intracommunautaire verwervingen op de voet van artikel 17e van de Wet OB 1969 en/of artikel 140 van de BTW-richtlijn in aanmerking komen voor een vrijstelling van omzetbelasting.
3.2  Ingevolge artikel 17e, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB 1968, wordt bij ministeriële regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting verleend voor de intracommunautaire verwervingen van goederen, waarvoor de levering in Nederland in elk geval is vrijgesteld.
3.3  Artikel 17e van de Wet OB 1968 vormt de uitwerking van artikel 140 van de BTW-richtlijn (voorheen: artikel 28quater, B, van de Zesde richtlijn). Artikel 140 van de BTW-richtlijn luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
a) de intracommunautaire verwerving van goederen waarvan de levering door belastingplichtigen in ieder geval op hun respectieve grondgebied is vrijgesteld”.
3.4  Eiseres stelt zich op het standpunt dat de intracommunautaire verwerving van vee is vrijgesteld op grond van de onder 3.2 en/of 3.3 genoemde bepalingen, omdat de leveringen van vee door haar in Nederland in elk geval zijn vrijgesteld vanwege de toepassing van de veehandelregeling (zie 1.6).
3.5  De rechtbank overweegt dat de veehandelregeling – gelet op het vermelde onder 1.7 – een buitenwettelijke regeling is, gebaseerd op een goedkeuring, waartoe door belastingplichtigen een verzoek dient te worden gedaan en waaraan voorwaarden zijn verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke regeling niet worden aangemerkt als “een vrijstelling in Nederland” in de zin van artikel 17e van de Wet OB 1968, en kwalificeert deze regeling evenmin als “vrijstelling op hun respectieve grondgebied” in de zin van artikel 140 van de BTW-richtlijn.
3.6  Nu op grond van het onder 3.5 overwogene geen sprake is van een vrijstelling in Nederland ter zake van binnenlandse levering van vee, heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, ter zake van de onderhavige intracommunautaire verwervingen geen recht op vrijstelling van omzetbelasting als bedoeld in de onder 3.2 en 3.3 vermelde bepalingen.
3.7   Omdat partijen in cijfermatig opzicht niet van mening verschillen brengt dit de rechtbank tot de conclusie dat het onderhavige beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.B.A. Brummer , mr. A.F. Germs-de Goede en mr. J.F.H. van den Belt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2012.

w.g. H.J. Haanstra
w.g. G.B.A. Brummer

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

LJN: BY0137, Rechtbank Leeuwarden , AWB 11/336



Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op