Zoon is stroman, vader is belastingplichtige

Carrouselfraude met tweedehands auto’s. De zoon van belanghebbende staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als handelaar in automobielen, motoren en fietsen. De rechtbank leidt uit de stukken van het geding en de getuigenverklaringen af dat belanghebbende degene was die de onderneming dreef. De tenaamstelling van de naheffingsaanslag is juist. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aftrek van voorbelasting terecht niet heeft geaccepteerd. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende facturen bewust frauduleus heeft opgemaakt of laten opmaken en dat aan die facturen geen werkelijke transacties ten grondslag lagen. De op de betreffende facturen vermelde omzetbelasting is derhalve niet in rekening gebracht ter zake van aan belanghebbende verrichte leveringen of diensten en is niet aftrekbaar.



Datum uitspraak: 06-09-2012
Datum publicatie: 17-10-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Carrouselfraude met tweedehands auto’s. De zoon van belanghebbende staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als handelaar in automobielen, motoren en fietsen. De rechtbank leidt uit de stukken van het geding en de getuigenverklaringen af dat belanghebbende degene was die de onderneming dreef. De tenaamstelling van de naheffingsaanslag is juist. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aftrek van voorbelasting terecht niet heeft geaccepteerd. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende facturen bewust frauduleus heeft opgemaakt of laten opmaken en dat aan die facturen geen werkelijke transacties ten grondslag lagen. De op de betreffende facturen vermelde omzetbelasting is derhalve niet in rekening gebracht ter zake van aan belanghebbende verrichte leveringen of diensten en is niet aftrekbaar.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamerProcedurenummer: AWB 10/3589Uitspraakdatum: 6 september 2012

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaats X], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 25 juli 2007 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 30 september 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting ter grootte van € 2.402.094 opgelegd (aanslagnummer [nummer].F.01.4501). Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 297.973.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 september 2010 de naheffingsaanslag en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 2.055.133 respectievelijk € 254.686.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 31 augustus 2010, ontvangen bij de rechtbank op 1 september 2010, beroep ingesteld. De griffier heeft van belanghebbende ter zake van dat beroep een griffierecht geheven van € 150.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

1.5. Belanghebbende is bij brief van 7 maart 2012 uitgenodigd om bij de behandeling van de onderhavige zaak ter zitting aanwezig te zijn. In deze uitnodiging staan de namen vermeld van de rechters die de zaak behandelen, zijnde mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, mr.drs. M.M. de Werd en mr. W.A.P. van Roij.

1.6. Belanghebbende heeft bij fax en brief van 16 april 2012 mr. W.A.P. van Roij verzocht zich terug te trekken uit de meervoudige kamer die de beroepen van belanghebbende ter zitting behandelt, dan wel zich te verschonen als bedoeld in artikel 8:19 van de Awb aangezien mr. Van Roij deel uit maakte van de meervoudige strafkamer die belanghebbendes strafzaak heeft beoordeeld.

1.7. Bij brief van 17 april 2012 heeft de rechtbank partijen bericht dat mr. W.A.P. van Roij zich heeft teruggetrokken en dat zij wordt vervangen door mr. C.A.F.M. Stassen en voorts dat de behandeling ter zitting op 19 april 2012 doorgang zal vinden.

1.8. Belanghebbende heeft in een telefonisch onderhoud met de griffier op 18 april 2012 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling. Dit uitstel is geweigerd.

1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2012 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda. Namens de inspecteur zijn verschenen, [gemachtigden]. Gelijktijdig zijn behandeld de zaken met procedurenummers 11/768, 11/769, 10/3587 tot en met 10/3597 en 12/2931. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2. Feiten

2.1. Voor de feiten verwijst de rechtbank naar hetgeen is vermeld in de onderdelen 2.1 tot en met 2.28 van de uitspraak ten name van belanghebbende met procedurenummers 10/3587, 10/3588, 11/768, 11/769 en 12/2931 waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht en beschouwt die onderdelen als hier ingelast.

2.28. In aanvulling daarop vermeldt de rechtbank het volgende

2.28.1. [autohandel V] heeft over de periode 1 januari 2003 tot 1 september 2004 de volgende bedragen aan omzet in haar aangiften vermeld:
Jaar  Omzet (€)
2003  2.359.542
2004
1e kwartaal  2.742.689
2e kwartaal  3.131.500
3e kwartaal  2.935.521
Totaal  11.169.252

2.28.2. De bedragen die [onderneming de heer L.] over diezelfde periode aan [autohandel V] in rekening heeft gebracht zijn € 10.993.569 netto omzet en € 2.088.778 omzetbelasting.

2.28.3. De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag het bedrag van de verkopen, die belanghebbende heeft verricht met auto’s die door [onderneming de heer L.] aan [autohandel V] waren gefactureerd, berekend op 115% x € 10.993.569 of € 12.642.604 en de daarover verschuldigde omzetbelasting op 19% daarvan of € 2.402.094. Tevens is de door [onderneming de heer L.] aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting niet als aftrekbare voorbelasting geaccepteerd. In de uitspraak op bezwaar is aangesloten bij de door [autohandel V] aangegeven omzet en is de naheffingsaanslag verminderd tot 19% van de door [autohandel V] aangegeven omzet. Daarbij is voor 2003 en 2004 rekening gehouden met respectievelijk € 12.022 en € 20.234 aan voorbelasting die door anderen dan [onderneming de heer L.] aan [autohandel V] in rekening is gebracht. De naheffingsaanslag is aldus verminderd tot € 2.055.133 (€ 436.121 over 2003 en € 1.619.012 over 2004).

3. Geschil

3.1. In geschil is of de tenaamstelling van de aanslag juist is en, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting die door [onderneming de heer L.] is gefactureerd aan [autohandel V]. De heffingsrente is niet meer in geschil.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen in de onderdelen 4.1 tot en met 4.3 en 4.5 tot en met 4.7 van de uitspraak met procedurenummers 10/3587, 10/3588, 11/768, 11/769 en 12/2931 en beschouwt die onderdelen als hier ingelast.

4.2. De naheffingsaanslag is opgelegd aan [belanghebbende] (belanghebbende), [adres belanghebbende] [plaats X].

4.3. Ondernemer voor de omzetbelasting is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Onder het begrip “ieder” worden niet alleen natuurlijke en rechtspersonen verstaan, maar ook samenwerkingsverbanden (Hoge Raad, 5 januari 1983, BNB 1983/76). Van een samenwerkingsverband in genoemde zin is sprake indien meerdere personen in een duurzame samenwerking als entiteit naar buiten treden (Hoge Raad 7 november 2003, BNB 2004/66). De civielrechtelijke vorm waarin wordt opgetreden, is niet beslissend.

4.4. Uit de getuigenverklaringen blijkt het volgende:
– [de heer L.] verklaart dat belanghebbende zijn afnemer is en dat hij niet precies weet wat de zoon doet. Hij verklaart ook dat hij wel eens handel heeft gedreven met de zoon maar concretiseert dat niet.
– [autohandelaar K] verklaart dat hij tot 2003 facturen op zijn naam maakte voor handelstransacties van belanghebbende en geeft aan dat hij bij [autohandel V] alleen contact had met belanghebbende;
– belanghebbende was degene die de contacten had met de transporteur [transporteur]. [transporteur] verklaart dat hij met de zoon nooit te maken heeft gehad;
– [de heer D.], die hielp met het schrijven van facturen, verklaart dat hij meestal contact had met belanghebbende die volgens hem beslissingsbevoegd was, dat de zoon ging over de betalingen en een deel van de facturen maakte en daarvoor € 1.500 per maand kreeg, en dat de zoon meestal weg was;
– Boekhoudster [boekhoudster] verklaart dat zij met de zoon de administratie deed maar weet verder niets concreets te zeggen over de feitelijke betrokkenheid van de zoon bij de in- en verkopen;
– afnemer [afnemer H] kent alleen belanghebbende als leverancier;
– afnemers [afnemer W] en [afnemer B] hadden alleen contact met belanghebbende.

4.5. [de heer L.], [autohandelaar K], [transporteur] en belanghebbendes zoon zijn in 2009 ten overstaan van de rechter commissaris bij de behandeling van de strafzaak teruggekomen op hun, onder 2.16, 2.17, 2.19 en 2.20 weergegeven, verklaringen. De rechtbank acht die latere verklaringen, die er in het kort op neer komen dat men zaken deed met belanghebbendes zoon, gezien de eerdere verklaringen en de verklaringen van derden/afnemers niet geloofwaardig.

4.6. Uit de tapverslagen van de telefoonnummers die op naam stonden van [autohandel V] blijkt dat de zoon incidenteel sprak over handelstransacties maar meestal doorverwees naar belanghebbende.

4.7. De rechtbank leidt uit de onder 4.4 en 4.6 weergegeven feiten en omstandigheden af dat belanghebbende degene was die de onderneming dreef, dat de zoon daar wel bij was betrokken maar dat belanghebbende degene was die naar buiten optrad als ondernemer en niet de zoon en ook niet belanghebbende en zijn zoon samen als entiteit. De rechtbank acht aannemelijk dat de betrokkenheid van de zoon niet verder ging dan administratieve en telefonische ondersteuning van belanghebbende en dat dat voor de buitenwereld – voor zover die de zoon al kende – duidelijk was.

4.8. Zoals de rechtbank heeft overwogen in onderdeel 4.7. van de uitspraak met procedurenummers 10/3587, 10/3588, 11/768, 11/769 en 12/2931 is aannemelijk dat de zoon slechts een vaste beloning genoot voor zijn werkzaamheden. Dat maakt hem niet tot (mede)ondernemer voor de omzetbelasting.

4.9. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende de ondernemer is die handel dreef onder de naam [autohandel V]. De tenaamstelling van de naheffingsaanslag is juist. Belanghebbende is als ondernemer omzetbelasting verschuldigd over de leveringen die geschiedden op naam van [autohandel V].

4.10. De naheffingsaanslag bestaat, na uitspraak op bezwaar, uit het bedrag van de (afgetrokken) voorbelasting die was vermeld op facturen van [onderneming de heer L.]. Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte de aftrek van door [onderneming de heer L.] in rekening gebrachte omzetbelasting heeft geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aftrek terecht niet heeft geaccepteerd. Uit de verklaring van [de heer L.] blijkt dat zijn onderneming feitelijk niet betrokken was bij de invoer en (door)levering van auto’s uit het buitenland naar belanghebbende maar dat zijn onderneming alleen op papier werd tussengeschakeld om aldus voor belanghebbende aftrek van voorbelasting te creëren. Die verklaring is consistent met de verklaring van [autohandelaar K] over de gang van zaken in de periode tot 2003 en de juistheid ervan wordt ook bevestigd door de vondst bij belanghebbende thuis van bescheiden waarmee belanghebbende buiten [onderneming de heer L.] om facturen kon uitschrijven op naam van [onderneming de heer L.]. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende de facturen van [onderneming de heer L.] gericht aan [autohandel V] bewust frauduleus heeft opgemaakt of laten opmaken en dat aan die facturen geen werkelijke transacties ten grondslag lagen. De op de facturen van [onderneming de heer L.] vermelde omzetbelasting is derhalve niet in rekening gebracht ter zake van aan belanghebbende verrichte leveringen of diensten en is niet aftrekbaar.

4.11. Het gegeven dat de omzetbelasting ook bij [onderneming de heer L.] is nageheven, is geen reden voor het achterwege laten van naheffing bij belanghebbende. Nu belanghebbende wist dat er omzetbelastingfraude werd gepleegd, verzet het communautaire beginsel van fiscale neutraliteit zich niet tegen naheffing van omzetbelasting bij belanghebbende (Hoge Raad, 11 juli 2008, BNB 2008/240). Overigens heeft de inspecteur ter zitting toegezegd dat er niet meer omzetbelasting wordt ingevorderd bij belanghebbende en [onderneming de heer L.] dan eenmaal het ten onrechte door [onderneming de heer L.] in rekening gebrachte bedrag.

4.12. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten en schadevergoeding

Nu het beroep ongegrond is ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een schadevergoeding.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier,  De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 17 september 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

LJN: BY0418, Rechtbank Breda , 10/3589




Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op