Pandrecht op aandelen. Tenietgaan (substitutie)pandrecht door verjaring van gezekerde vordering? Toepasselijkheid art. 3:323 lid 1 BW indien pandhouder een op de voet van art. 3:251 lid 1 BW aangevangen executie, na toewijzende beschikking, niet voltooit. Beroep op tenietgaan pandrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Beoordelingsmaatstaf; bijzondere omstandigheden van het geval.
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28-11-2014
- Datum publicatie
- 28-11-2014
- Zaaknummer
- 13/04166
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:682, Gevolgd
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:1462, Bekrachtiging/bevestiging - Rechtsgebieden
- Civiel recht
- Bijzondere kenmerken
- Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Pandrecht op aandelen. Tenietgaan (substitutie)pandrecht door verjaring van gezekerde vordering? Toepasselijkheid art. 3:323 lid 1 BW indien pandhouder een op de voet van art. 3:251 lid 1 BW aangevangen executie, na toewijzende beschikking, niet voltooit. Beroep op tenietgaan pandrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Beoordelingsmaatstaf; bijzondere omstandigheden van het geval.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
NJB 2014/2216
RvdW 2015/4
Uitspraak
28 november 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04166
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaten: mr. R.L. Bakels en mr. A. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. DELTA LLOYD N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. J.W. de Jong.
Eiseressen tot cassatie zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [eiseressen] en afzonderlijk als [eiseres 1] en [eiseres 2]. Verweersters in cassatie zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als Delta Lloyd c.s. en afzonderlijk als Delta Lloyd en Delta Lloyd Leven.
1Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 413807/HA ZA 08-3323 van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2009 en 3 februari 2010;
b. het arrest in de zaak 200.061.576/01 van het gerechtshof Amsterdam van 7 mei 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiseressen] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Delta Lloyd c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van [eiseressen] hebben bij brief van 11 juli 2014 op die conclusie gereageerd.
3Beoordeling van het middel
(i) [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn elk (indirect) aandeelhouder (geweest) van [A] B.V. (hierna: [A]) en elk (voor 10%) aandeelhouder van [B] B.V. (hierna: [B]).
(ii) Bij overeenkomst van 3 april 2000 (hierna ook: de overeenkomst) heeft Delta Lloyd Leven een geldlening van € 12,5 miljoen verstrekt aan [A]. Bij (notariële) pandakte van dezelfde datum hebben [eiseressen] tot zekerheid van de nakoming van de betalingsverplichtingen van [A] uit de overeenkomst een pandrecht op 75.000 gewone aandelen in [B] verstrekt aan Delta Lloyd Leven.
(iii) [A] is in verzuim geraakt met de nakoming van haar betalingsverplichtingen. Bij brief van 5 december 2000 en bij exploot van 23 januari 2001 heeft Delta Lloyd Leven de lening opgeëist, hetgeen echter niet tot enige betaling heeft geleid.
(iv) Bij verzoekschrift van 1 augustus 2001 heeft Delta Lloyd Leven de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam op de voet van art. 3:251 BW verzocht te bepalen dat de in pand gegeven aandelen voor een bedrag van ƒ 2.908.070,81 aan haar als koopster zullen verblijven, onder de voorwaarde dat Delta Lloyd Leven na verkregen verlof de in art. 14 van de statuten van [B] opgenomen aanbiedingsregeling zal naleven. Bij beschikking van 31 oktober 2001 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek toegewezen.
(v) Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 27 november 2001 is [B] ontbonden, met benoeming van een vereffenaar.
(vi) Op 22 april 2002 heeft de vereffenaar aan alle aandeelhouders van [B], met uitzondering van [eiseressen], het hun toekomende deel van het liquidatiesaldo uitbetaald. De aan [eiseressen] toekomende delen van het liquidatiesaldo heeft de vereffenaar overgemaakt naar een rekening van Stichting Amstel Bewaring Bilthoven te Laren (hierna: Stichting Amstel).
(vii) Bij brief van 29 april 2002 aan Amstel Capital Management BV (hierna: Amstel Capital) heeft Delta Lloyd namens Delta Lloyd Leven een beroep gedaan op de beschikking van 31 oktober 2001 en verzocht om uitbetaling van het liquidatiesaldo.
(viii) Bij brief van 4 juni 2002 heeft Amstel Capital aan [eiseres 1] verzocht volmacht te verlenen voor het overdragen aan Delta Lloyd Leven van de uit de verkoop van het belang in [B] vrijgekomen middelen. Bij brief van 6 juni 2002 heeft [eiseres 1] geweigerd de verzochte volmacht te verlenen.
(ix) Bij brief van 17 december 2002 heeft Stichting Amstel aan Delta Lloyd bericht dat zij het geld zal overmaken zodra zij het onomstotelijke bewijs heeft dat Delta Lloyd rechthebbende is.
(x) Blijkens een uittreksel uit het handelsregister is de vereffening van [B] op 21 december 2002 voltooid.
(xi) Eind 2003 zijn (onder meer) Delta Lloyd c.s. en [eiseressen] in een complex van procedures met elkaar verwikkeld geraakt, met – kort gezegd – als inzet over en weer verweten onrechtmatig handelen. In de loop van deze procedures hebben Delta Lloyd c.s. getracht om het liquidatiesaldo als schade op [eiseressen] te verhalen.
(xii) Op 20 april 2004 heeft Delta Lloyd Leven haar vordering uit hoofde van de overeenkomst gecedeerd aan Delta Lloyd. Van deze cessie heeft zij mededeling gedaan aan [eiseressen]
(xiii) Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2007 zijn alle vorderingen in conventie en reconventie in de onder (xi) bedoelde procedures afgewezen en heeft de rechtbank ten aanzien van de vraag wie rechthebbende was op het onderhavige liquidatiesaldo geoordeeld dat deze niet in dat vonnis behoefde te worden beantwoord.
De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseressen] in conventie afgewezen en de vorderingen van Delta Lloyd c.s. in reconventie toegewezen. Vervolgens heeft Stichting Amstel het liquidatiesaldo aan Delta Lloyd c.s. uitgekeerd.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe, kort samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
[eiseressen] hebben betoogd dat het pandrecht is tenietgegaan doordat de onderliggende vordering is verjaard. Delta Lloyd c.s. hebben betoogd dat dit beroep van [eiseressen] op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betoog slaagt. Uit het verzoekschrift van 1 augustus 2001 en de beschikking van 31 oktober 2001 leidt het hof af dat [eiseressen] in elk geval vanaf 2001 ervan op de hoogte waren dat Delta Lloyd c.s. tot executie van het pandrecht wilden overgaan. Zij hebben in dit geding geen enkele valide reden genoemd waarom zij niet hebben ingestemd met de uitbetaling aan Delta Lloyd c.s. van het liquidatiesaldo, waarop ingevolge art. 3:229 BW bij wege van substitutie het pandrecht van Delta Lloyd c.s. was komen te rusten. De enkele overlegging van een vonnis waaruit blijkt dat partijen een procedure hebben gevoerd waarin zij elkaar over en weer onrechtmatig handelen hebben verweten, levert niet een voldoende duidelijk beroep op een zodanige reden op. Het gebrek aan medewerking van [eiseressen] heeft geleid tot vertraging van de uitbetaling van het liquidatiesaldo aan Delta Lloyd c.s. Onder die omstandigheden is het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseressen] van die vertraging zouden profiteren door een succesvol beroep op verjaring. Hieraan doet niet af dat Delta Lloyd c.s. professionele partijen zijn, bijgestaan worden door een advocaat en wellicht voortvarender hadden kunnen optreden. (rov. 2.7)
Aan de bepaling van art. 3:323 lid 1 BW ligt, blijkens de hiervoor in 3.6.4 bedoelde passage in de wetsgeschiedenis, de gedachte ten grondslag dat in bedoelde gevallen een tenietgaan van het zekerheidsrecht redelijk is omdat dan sprake is geweest van een stilzitten van de schuldeiser. Van de schuldeiser mag immers worden gevergd “dat hij tijdig tot aanmaning of inning overgaat, ook al bedong hij zich een zekerheidsrecht”. Blijft een tijdige aanmaning of inning door de schuldeiser jegens de schuldenaar uit, dan acht de wetgever het, mede gelet op eventuele rechten of verhaalsmogelijkheden van derden op het verbonden goed, niet redelijk dat de schuldeiser nog aanspraken aan zijn positie als zekerheidsgerechtigde kan ontlenen en zich kan verhalen op het verbonden goed. Daarbij is ten aanzien van door derden gegeven zakelijke zekerheid nog van belang dat voor hen duidelijk dient te zijn tot welk tijdstip het verbonden goed nog kan worden uitgewonnen.
De in lid 2 aanvaarde uitzondering voor vuistpand berust onder meer erop dat uit het feit dat de pandgever de verpande zaak in handen van de pandhouder dan wel een derde heeft gelaten, een vermoeden volgt dat de door dit pand gewaarborgde vordering nog niet is voldaan en dat stilzitten van de schuldeiser/pandhouder kan zijn ingegeven door de omstandigheid dat hij het pand onder zich heeft dan wel het pand zich van zijnentwege in handen van een derde bevindt.
(a) [eiseressen] met de indiening van het verzoekschrift van 1 augustus 2001 en met de beschikking van 31 oktober 2001 in elk geval vanaf 2001 ervan op de hoogte waren dat Delta Lloyd c.s. tot executie van het pandrecht wilden overgaan;
(b) [eiseressen] geen enkele valide reden hebben genoemd waarom zij niet hebben ingestemd met de uitbetaling aan Delta Lloyd c.s. van het liquidatiesaldo, waarop ingevolge art. 3:229 BW bij wege van substitutie het pandrecht van Delta Lloyd c.s. was komen te rusten, en
(c) het gebrek aan medewerking van [eiseressen] heeft geleid tot vertraging van de uitbetaling van het liquidatiesaldo.
– Met de indiening van het hiervoor in 3.9.1 onder (a) bedoelde verzoek was voor [eiseressen] duidelijk dat de door het pandrecht gewaarborgde vordering niet was voldaan en dat Delta Lloyd Leven tot uitwinning van het onderpand wenste over te gaan. Na toewijzing van haar verzoek kwam Delta Lloyd Leven in de positie te verkeren als had zij de verpande aandelen executoriaal geveild en die ter veiling gekocht.
– Na het ontbindingsbesluit van [B] had de door de voorzieningenrechter gestelde voorwaarde de aanbiedingsregeling in acht te nemen, iedere betekenis verloren, zodat voor Delta Lloyd c.s. geen verdere handelingen nodig waren dan verhaal te nemen op het liquidatiesaldo, hetzij als pandhouder (op de voet van art. 3:229 lid 1 in verbinding met art. 2:23b lid 1 BW), hetzij als aandeelhouder (na levering van de aandelen).
– Delta Lloyd c.s. hebben jegens de vereffenaar inderdaad aanspraak gemaakt op uitbetaling van het liquidatiesaldo en hebben gedurende de hiervoor in 3.1 onder (xi) bedoelde procedures getracht om het bedrag van het aan de aandelen verbonden liquidatiesaldo van [eiseressen] te verkrijgen.
4Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseressen] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd c.s. begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,– voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 28 november 2014.