Naheffing onterecht geclaimde voorbelasting

Naheffing onterecht geclaimde voorbelasting

Naheffing van geclaimde voorbelasting waaraan geen achterliggende facturen ten gronde lagen terecht. De rechtbank acht de in verband daarmee opgelegde vergrijpboete van € 40.000 terecht, alsmede passend en geboden. Mede gezien belanghebbendes kennis en achtergrond heeft hij willens en wetens ten onrechte aangiften ingediend welke hebben geleid tot teruggaven van BTW terwijl daarvoor niet de vereiste facturen en/of andere bescheiden aanwezig waren.




Datum uitspraak: 26-04-2012
Datum publicatie: 13-07-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Naheffing van geclaimde voorbelasting waaraan geen achterliggende facturen ten gronde lagen terecht. De rechtbank acht de in verband daarmee opgelegde vergrijpboete van € 40.000 terecht, alsmede passend en geboden. Mede gezien belanghebbendes kennis en achtergrond heeft hij willens en wetens ten onrechte aangiften ingediend welke hebben geleid tot teruggaven van omzetbelasting terwijl daarvoor niet de vereiste facturen en/of andere bescheiden aanwezig waren.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
 
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/3478

Uitspraakdatum: 26 april 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 27 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting van € 98.782 (aanslagnummer [nummer].F.01.9501) en de in dat kader opgelegde vergrijpboete van € 49.000.

Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. Belanghebbendes gemachtigde is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 februari 2012 aan het adres [adres] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De gemachtigde is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 februari 2012 aan de geadresseerde op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op regelmatige wijze is geschied.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft een organisatie- en adviesbureau. Hij is ondernemer in de zin
van de Wet omzetbelasting 1968. Over het tijdvak 2005 tot en met 2009 zijn door middel van

het doen van aangiften omzetbelasting de volgende bedragen aan voorbelasting geclaimd:
2005   €   11.843
2006   €   7.137
2007   €   15.378
2008   €   25.276
2009   €   59.205

Totaal   €  118.839

Over het jaar 2009 is aan voorbelasting slechts € 44.737 aan belanghebbende betaald, zodat in totaal over de voornoemde tijdvakken € 104.371 aan hem is uitbetaald.

2.2. Bij belanghebbende is op 21 april 2010 een boekenonderzoek gestart. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de voornoemde aangiften omzetbelasting. Namens belanghebbende zijn tijdens het onderzoek alle inkoop- en kostenfacturen ter beschikking gesteld aan de inspecteur. De inspecteur heeft op basis van die facturen geconcludeerd dat van de voorbelasting € 101.976 niet voor teruggaaf of aftrek in aanmerking komt. Dit omdat slechts aan € 14.577 van de geclaimde voorbelasting een factuur ten grondslag ligt en voorts de voorbelasting ofwel aan belanghebbende in privé in rekening is gebracht dan wel verband houdt met door belanghebbende verrichte vrijgestelde prestaties.

2.3. In verband met het voorgaande is op 24 september 2010 een naheffingsaanslag opgelegd van € 98.782. Het verschil met het bedrag van € 101.976 houdt verband met € 3.194 aan omzetbelasting die door Rassers Advocaten aan belanghebbende in rekening is gebracht en die alsnog in aftrek is toegelaten. Verder heeft de inspecteur een vergrijpboete van 50% opgelegd wegens opzet. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 91.618 en de boete tot € 40.000. Het bedrag van € 91.618 ziet enkel op in de aangiften geclaimde voorbelasting en kan als volgt worden uitgesplitst:
2005  €   4.951
2006  €   6.354
2007  €  12.601
2008  €  24.008
2009  €  43.704

2.4. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd en of terecht een vergrijpboete is opgelegd.

Naheffingsaanslag

2.5. Belanghebbende stelt in beroep dat van de in de aangiften geclaimde voorbelasting slechts € 60.845 kan worden nageheven. Tot dat bedrag is de juistheid van de naheffingsaanslag dan ook niet meer in geschil. Ten aanzien van het meerdere overweegt de rechtbank dat, nu er sprake is van aftrek van danwel teruggave van voorbelasting en de inspecteur het recht daarop betwist, op belanghebbende de last rust om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op aftrek of teruggave van deze voorbelasting. Hij heeft echter enkel gesteld dat hij recht heeft op teruggave van aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting, maar hij heeft geen inzicht gegeven in de aard van de kosten en/of prestaties ter zake waarvan aan hem deze omzetbelasting in rekening is gebracht. Evenmin heeft hij de op de in geschil zijnde voorbelasting betrekking hebbende facturen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in de bewijslast geslaagd.

Vergrijpboete

2.6. Op grond van artikel 67f van de AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan de opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Daarmee is gelijkgesteld het geval waarin naar aanleiding van een gedaan verzoek ten onrechte teruggaaf van belasting is verleend. De boete kan ten hoogste 100% van de in het tweede lid van artikel 67f van de AWR omschreven grondslag bedragen. De bewijslast in deze rust op de inspecteur.

2.7. Vast staat dat aan belanghebbende ten onrechte aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting zijn uitbetaald. Dit naar aanleiding van de in het kader van belanghebbendes onderneming ingediende aangiften omzetbelasting. Belanghebbende of zijn adviseur hebben deze aangiften ondertekend. Belanghebbende stelt dat vanwege zijn ziekte een familielid de administratie heeft gevoerd en dat hij zelf de aangiften omzetbelasting niet heeft ingediend. Hij heeft in bezwaar de naam van dit familielid niet willen noemen en in beroep is deze naam evenmin naar voren gebracht. Het voorgaande rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat belanghebbende de aangiften zelf heeft ingediend. Het is aan belanghebbende om dit vermoeden te ontzenuwen. Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank echter niet geslaagd.

2.8. Mede gezien belanghebbendes kennis en achtergrond heeft hij willens en wetens ten onrechte om teruggaaf van belasting verzocht door aangiften in te dienen welke hebben geleid tot teruggaven van omzetbelasting terwijl daarvoor niet de vereiste facturen en/of andere bescheiden aanwezig waren. Op basis daarvan zijn aan belanghebbende ten onrechte aanzienlijke bedragen aan belasting uitbetaald. In dat geval is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat er ten onrechte een teruggaaf van belasting is verleend. De inspecteur heeft daarmee aan zijn bewijslast voldaan. De rechtbank acht in dit geval een vergrijpboete van € 40.000 zowel relatief als absoluut passend en geboden. Er is geen sprake van een wanverhouding tussen de ernst van het begane vergrijp en de hoogte van de boete. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden die aanleiding geven om tot matiging van de boete over te gaan.

2.9. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van belanghebbendes dat het uitstel van betaling ten onrechte is afgewezen en dat er ten onrechte executoriaal beslag is gelegd op een pand van belanghebbende. Dit behoort namelijk niet tot de bevoegdheden van de belastingrechter.

2.10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2012 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier,  De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 mei 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

LJN: BX1348, Rechtbank Breda , 26 april 2012, 11/3478



Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie